26 mei 2013

De rafels van een verleden

Hoe je bent geworden wie je bent. Of beter misschien: hoe je bent geworden wie je aan het worden bent. Je bent nooit iemand, eigenlijk. Misschien ben je als een hoopje brokstukken in een bokaal, en schud je elke dag, waardoor alles wat van plaats verandert, zich anders zet.

En als je al iemand zou zijn, dan ben je het verhaal dat je over jezelf vertelt. In een verhaal komen de woorden in een bepaalde volgorde achter elkaar, waardoor ze logisch lijken, waardoor je misschien een lijn begint te zien, van A naar B. Weliswaar met omwegen. Met horten en stoten. Maar in het vertellen is het een klein beetje alsof je jezelf een huid zou kunnen geven, een buitenkant, waardoor je zou kunnen zien waar je begint en waar je eindigt. In het vertellen zou het kunnen lijken alsof er een lijn zit in hoe je van A naar dit B bent gekomen, en alsof je nu, in B, zou kunnen zeggen: dit ben ik dus.

Maar terwijl je vertelt, merk je al dat het niet zo is. Alsof de lijnen als een vergiet zijn, met grote gaten.

Wie was je vroeger? Hoe was je vroeger?

Je probeert het te vertellen. Omdat je het wilt vertellen. Omdat je de verhalen zou willen toevoegen aan hoe je beweegt in het hier. Omdat je hoopt dat iets van het weefwerk zichtbaar zou worden.

En je richt je op een aantal jaren. Jaren die zo bepalend waren. Jaren die zo intens waren. Jaren vol littekenweefsel.

In je hoofd lopen zoveel beelden door elkaar. En ook manieren van vertellen. Je herinnert je, of toch een beetje, hoe je die dingen eerder vertelde, in welke volgorde je de dingen zette, hoe je oorzaak en gevolg opbouwde.

En terwijl je vertelt, voel je dat het allemaal niet meer zo zeker is. Wel dat het er allemaal was toen, wel hoe je het toen hebt ervaren. Maar tegelijk is het ook een beetje vreemd. Als je zou proberen te duiden, nu, wat het was toen, dan loopt het vast in je hoofd. Een beetje toch.

Misschien is het gewoon de afstand in de tijd. Misschien is het gewoon wat van je weggedreven. De littekens zijn er nog wel, maar hoe ze er gekomen zijn, is niet meer zo belangrijk. In een landschap zie je misschien een glooiing, zie je misschien een vijver, maar zie je niet meer dat er daar ooit gevochten is, dat er toen kraters waren. Weten dat het zo was, is goed, en nodig. Maar het landschap nu is wat het nu is.

Als je niet iemand moet zijn, als zijn, als je niet jezelf moet bereiken, als een punt in de tijd, als ‘hier was ik het nog niet, en hier was ik het wel’, als je gewoon verandert, elke dag, als je elke dag een nieuwe poging tot verhaal bent, dan was je toen gewoon een vorige versie van jezelf. Dan is het misschien niet zo erg dat je niet juist weet welke brokstukken van toen je hoe moet samen nemen om het verhaal zo volledig en zo juist mogelijk te vertellen. Dan is het misschien niet zo erg dat je niet helemaal zeker weet waar het verhaal het van de brokstukken overneemt.

Alles wat je toen was, heeft mee gemaakt dat je nu bent wie je nu bent. Dat is onmiskenbaar. Het residu zit in je huid, in je ogen, in je woorden. Iets is rustiger geworden, in die tijd, dat lijkt wel zo. Alsof je iets meer kunt kijken, observeren, zien hoe de dingen gebeuren, en iets minder ondergaan wat er over je heen komt. Misschien sta je iets minder in de storm. Misschien ben je iets milder. En misschien heb je geleerd om beter de brokstukken te zien, met minder behoefte om steeds ook de juiste contouren van je silhouet erbij te weten. Waardoor je ook de rivier kunt zijn.

Iets van de pijn, iets van het gevecht heb je achtergelaten, onderweg. Er is nog een rustig verdriet, ergens onder je huid, maar dat stroomt zachtjes. En ergens onderweg heb je vrede gesloten. En dat was een keuze. Vrede dient zich niet zomaar aan, als de afwezigheid van iets. Je moet er ja op zeggen.

Wat je vertelde over toen, het waren fragmenten. Van een poging tot verhaal. Je probeerde getrouw, en naar waarheid te vertellen. Maar het is een beetje zoals met een oude foto. In je herinnering was die foto zo of zo. Maar als je ze weer ziet, zie je ineens andere dingen. En die andere dingen kun je nu zien, je kon ze misschien niet zien een jaar geleden. En zo is het soms ook met fragmenten. Terwijl je probeert zo goed mogelijk te vertellen, is het alsof andere fragmenten, andere verhalen met dezelfde woorden, alleen in een andere volgorde gezet, zomaar oplichten. Hoe falend het verhaal kan zijn, je merkt het pas bij het vertellen. En toch is het in zekere zin de enige plek waar je kunt zijn, in een verhaal.

Het zou kunnen dat iemand je vraagt: wie raak ik nu aan? En misschien moet je dan antwoorden: dit is het verhaal dat ik je vandaag kan vertellen. Misschien moet je zeggen: hoe ik ook probeer, ik ontsnap altijd een beetje aan mezelf. Misschien moet je zeggen: hopelijk loop je niet weg van die bewegende brokstukken, ze zijn wie ik word, zonder ooit mezelf te bereiken. Misschien denk je soms: ik wou dat ik een affer verhaal kon vertellen, dat ik affer kon zijn voor jou. Maar tegelijk weet je: als ik een weefwerk ben, dan wil dat zeggen dat jij je helemaal in mij kunt weven, en dat we nooit af hoeven te zijn. En dat is wel een mooie gedachte.

Geen opmerkingen: