31 oktober 2015

Kruisende tijden

Je wilt op tijd in die andere stad zijn. Je gaat een lezing geven. De vorige nacht was een beetje te kort. Je bent een beetje bang. Zal het wel lukken om drie uur te spreken? Zullen ze wakker blijven? Zul je hen kunnen boeien?

In de trein heb je eigenlijk meer zin in dat boek dan in het nog eens nalezen van je hele presentatie. Licht plichtsbewustzijn. Toch maar eerst alles nog eens snel nalezen, en dan toch naar het boek. Voor je het beseft ben je in de andere stad.

Een merkwaardige vaststelling. Je merkt het bij de middagpauze, die nog bezig is als je aankomt. Een van de aanwezigen is een klasgenoot uit de middelbare school. Hij is helemaal niet veranderd, denk je. (Jij wel, denk je. Iets met kale koppen en rimpelcollecties.)

Op een of andere manier maakt het je een beetje zenuwachtig. Alsof wel iemand van nu, maar ook iets van toen naar je zal zitten kijken. (Eigenlijk komt dat besef pas later.)

Je hebt deze presentatie al een aantal keer gebracht. Elke keer is ze wel weer een beetje anders. En ook hetzelfde.

Vaak vertel je ergens in dat verhaal, of na een vraag, iets over hoe je was, toen je zestien was. Dat je zo kwaad was op de wereld. (Ja, is een beetje pathetisch, maar voor een jongen van zestien mag dat misschien nog wel.) Je voelde je geworpen in een wereld waar je niet voor had gekozen, vol met dingen die je kwaad maakten.

En ineens, in een flits, hopelijk merkte niemand het, kruisen toen en nu elkaar. Daar zit iemand die je zag toen, toen je zestien was. En even is het alsof toen meekijkt. En even zie je jezelf weer, hoe je was toen. En heel even voelt het alsof er een lijn is tussen toen en nu, een continuïteit of zo, tussen wat je toen dacht en deed, en wat je hier nu staat te doen.

Hoewel je er na je verhaal iets van zegt tegen hem, komt dat besef dus pas later, als je al op weg bent naar een volgende afspraak. Even denk je iets als: misschien ben ik nog wel goed terechtgekomen, of zo. Heel even ziet dat jongetje van toen (die wat onhandige slungel die je toen was) de oude man die je ondertussen geworden bent. En er is een kleine glimlach. Alsof zoveel jaren ertussen er niet waren, of op een of andere manier logisch van toen naar nu gingen.

Daarna ga je op weg naar een verjaardagsfeest van een vroegere collega. Hij is ook vijftig geworden. Beelden van vroeger blijven door je hoofd gaan.

Eigenlijk ben je heel moe, maar het is ook wel fijn om enkele mensen weer te zien daar. Je ziet je vroegere overbuurmeisje. De dochter van de kapper aan de overkant.

En ineens rollen de verhalen heen en weer, over hoe het was in het dorp toen. Jullie vertellen beiden aan de anderen wat er gebeurde, en hoe het was. Het dorp van toen begint weer te leven.

(Je dacht het eerder die namiddag al: zouden die mensen in het publiek het nu eigenlijk echt interessant vinden, wat ik hier sta te vertellen? En je denkt het nu ook weer: vinden ze die verhalen over het dorp echt boeiend? Blijkbaar wel, of zo.)

Toen kan dus zo dichtbij zijn. Het kan ineens je pad kruisen.

En je beseft dat er nog zoveel van toen kan zijn. Al die namen die je nog blijkt te kennen. Je ziet weer voor je hoe je als kleine jongen in de lagere school een spreekbeurt gaf, over de geschiedenis van het dorp. En dat je al die verhalen op steekkaarten had geschreven. En dat je veel te veel materiaal had voor de tijd die je kreeg. (Dat lukt ondertussen al beter, denk je, je tijd in het oog houden tijdens een presentatie.) Je ziet nog waar je stond in de klas. Het is waarschijnlijk veertig jaar geleden.

Als je weer op weg bent naar het station is er iets van dankbaarheid. Voor kruisende tijden, zomaar, onverwacht. Je loopt nog een klein stukje om. Zodat je langs het huis komt van een vriendin die je al een tijdje niet meer zag. Heel even blijf je staan daar. Aanbellen kan niet, het is echt tijd om te vertrekken. Anders ben je een wrak tegen de avond.

In de trein blijven de beelden nog bij je.

In het station halverwege vraagt een Amerikaanse jongen of de bank tegenover je nog vrij is.  Het is Halloween blijkbaar. Op zijn keel, dwars over zijn adamsappel, heeft hij een rode streep geschilderd. Alsof hij een mes had genomen. Hij glimlacht, en zit daarna in het raam te kijken of alles wel goed zit. Je kijkt toch nog maar even, voor alle zekerheid, of het toch geen echt bloed is. Niet dus.

Om een of andere reden voel je je jonger als je weer aankomt in het station waar je die ochtend ook vertrok. De vriendin van de man in het publiek had je eerder ook al gezegd dat de stof van het hemd dat je aan hebt ook wordt gebruikt voor kinderkleren. Dat je daardoor heel wat jonger bent, dus. Wat wel een fijne gedachte was. Het zal aan het hemd liggen, dat je je nog steeds zo voelt.

Geen opmerkingen: