10 oktober 2015

Kon ik maar dansen als een Afrikaan

Je moet die avond gaan spreken. Ergens ver weg. Je staat te wachten aan het station tot iemand je komt oppikken. (Ze is helemaal verkeerd gereden, zo zal later blijken.) Het lijkt een brede vlakte vol kasseien, daar recht tegenover het station. In die drie kwartier dat je daar staat, zie je drie keer bijna een botsing gebeuren. Zo lijkt het toch. Merkwaardig toch hoe dat werkt, dat je ineens dan helemaal in elkaar krimpt, wachtend op de klap, die toch niet komt.

Het is heel laat als je die nacht weer thuiskomt. Je lichaam aarzelt nog tussen te moe om te slapen en nog niet toe aan het bed. Iets met een droom schuift er ook nog tussen.

Enigszins wakker, de dag erna. Controlebezoek bij de tandarts. Duurt ongeveer anderhalve minuut. Goed teken dus. Je legt aan de tandarts uit dat je bezig bent met een opleiding kennismanagement. Hoe kwam je daar nu weer op?

Nog een dag later. Vanuit het raam zie je duizenden betogers voorbij gaan. Een poging tot afwijking van het parcours wordt onmiddellijk vakkundig opgevangen door de politie. Alles gaat rustig verder. Hoewel, rustig is niet het juiste woord voor de knallen van bommetjes die meer weg hebben van heuse bommen. Grappig dat je op je scherm foto’s ziet verschijnen van mensen die je daar beneden kunt zien lopen.

Die avond een concert van een van je grote helden. Meteen ook de test van je nieuwe funky gepersonaliseerde oordoppen. Om een of andere reden denk je dat je die enkel mag inbrengen tijdens de muziek, en niet tijdens de pauze tussen voor- en hoofdprogramma. Moet je de hele tijd het gezeur horen van die mensen achter je die het hebben over dingen als: ‘Ik vond de Dylan van vroeger toch beter dan die van nu.’ Gelukkig komt de man voor wie je kwam al snel gezwind het podium op. Fascinerend, hoe gedreven, soms bijna verbeten, hij staat te spelen. Je zit net achter het mengpaneel. De man die het geluid doet, heeft een zekere ADHD-neiging, of zoiets.

Na het concert in de trein. Een trosje Nederlandse studenten, lichtjes in de wind. Ze heffen allerlei liedjes aan, van het meer schunnige type. De Waalse jongen, ook niet helemaal nuchter, denk je, staat na een tijd op en begint tegen hen te roepen. Ze mogen zingen, zegt hij, maar alleen niet vals. Wegens een zekere mate van afwezigheid van kennis van het Frans bij de studenten dringt de boodschap niet meteen helemaal door.

De dag erna. Dat ene liedje van de dag daarvoor zal de hele dag in je hoofd blijven ronddolen.

Die middag moet je een opleiding geven. Je bent te vroeg aan het lokaal. Er is een halletje met een aquarium, met daarin kleine visjes. Je vraagt je af of ze eigenlijk wel gelukkig zijn.

Die avond heb je een vergadering. De vermoeidheid laat zich af en toe voelen. Blij dat je weer bijna thuis bent, bijna zult kunnen gaan liggen. Voor de deur van de parkeergarage merk je ineens dat je sleutels verdwenen zijn. Of beter: ze zitten niet in de broekzak waar ze altijd moeten zitten, op bevel van de VN-Veiligheidsraad. Even paniek. Je belt naar waar je net vandaan komt. Of ze even kan kijken. Er wordt nog iets gesuggereerd. Klaar om terug te fietsen om ze te zoeken, merk je ineens – onvoorstelbaar! – dat de sleutels basically gewoon in een andere zak zitten, van je jas nog wel. Je belt nog even terug, probeert vakkundig te verbergen dat je eigenlijk een beetje belachelijk was.

En nog een dag later. Thuis werken. In Brussel staan mensen op het spoor om treinen tegen te houden die toch niet komen. Om een of andere reden denk je altijd dat een dag thuiswerken minstens driemaal zo lang zal duren, afgaand op het aantal klussen dat je dacht te kunnen doen. Ergens in de loop van de namiddag komt er steeds een moment van aanvaarding.

Die avond, weer een concert. De zanger in het eerste deel heeft een wijze les: omarm je geknoei.
In het tweede deel wonderlijke Afrikaanse muzikanten. Het is onvoorstelbaar wat die man uit dat fantastische instrument haalt. Je denkt aan de gitarist die je twee dagen eerder zag, en je zou willen dat hij er ook bij was om al die loopjes te horen. Het instrument is zo klein, je ziet zijn vingers nauwelijks bewegen. Waar komen al die solo’s vandaan? Waar in zijn lichaam worden ze bewaard?

Je moet het andermaal toegeven: je bent geen fan van publieksparticipatie. Je doet het niet graag, meezingen, omdat de muzikanten dat vragen. Je vindt het niet zo fijn, dat de muzikanten het publiek erop wijzen dat er nog altijd plaats is om te dansen. Je danst natuurlijk graag, maar je wilt eigenlijk alleen maar luisteren en kijken, soms met open mond. Je denkt: ik ben gelukkig.

En zoals steeds denk je toch ook: kon ik maar dansen als een Afrikaan…

Geen opmerkingen: