24 oktober 2015

De mandans

Je zit vooraan, de eerste rij. Samen met een dierbare vriendin. Op het toneel: mannen. Drie dansers, twee muzikanten. Het gaat over mannen en verlies. Omdat je zo dichtbij zit (je kunt soms de dansers zo ongeveer aanraken) kun je goed zien wat een ongelooflijke techniek ze hebben. Hoe ze zich laten vallen, hoe ze zich in allerlei richtingen plooien, en hoe soepel dat allemaal gaat, alsof het niets is. Als je nog maar één zo’n beweging zou proberen, zou je minstens ergens breken of zo, of in stukjes uit elkaar vallen.

Het is heel heftig allemaal. De muziek is fors.

Je ziet veel. Het is erg aanwezig. Hoe die mannen tegelijk heel erg lichamelijk en ook niet lichamelijk zijn. Hoe er een soort lege plek tussen de twee is. Hoe ze elkaar als het ware heel erg hard op de schouder kunnen kloppen, om niet nabij te zijn. Hoe ze heel erg tegen elkaar kunnen opbotsen, en tegelijk wegblijven van een trage aanwezigheid. Hoe ze naast elkaar staan, recht voor zich uit kijkend, vooruit pratend. Hoe ze soms weggeduwd worden van dat middelpunt en op de dool kunnen zijn, niet anders kunnen zijn dan op de dool. Hoe die kracht die het dan van hen overneemt zich tot een einde moet voltrekken. Voor ze kunnen terugkeren, en weer verder gaan.

Hoe ze de agressie van hun machteloosheid op zichzelf richten. Hoe ze zichzelf pijn doen. Als in een ritueel dat niet mag gestopt worden.

Soms twijfel je over de muziek. Moet het echt zo hard? Soms hoop je stiekem dat de muziek als een soort tegengewicht zou zijn, met iets van troost en zachtheid. Maar misschien zegt dat meer over wat jij verlangt.

Soms zie je ook vijf jongetjes die gewoon lekker uit de bol gaan. Hoewel, eigenlijk is dat alleen in het begin. Dan is het nog onschuldig. Later wordt het een andere wirwar.

Soms ben je bang.

Soms zou je even iemand willen aanraken.

Soms ben je een vreemde voor jezelf.

Soms weet je het niet.

Je denkt: ik zou niet op dat podium kunnen zijn, ik zou alleen maar hard willen weglopen.

Je denkt: op een of andere manier zou ik op dat podium moeten kunnen zijn. Bij wijze van spreken.

Soms zie je als het ware hoe de bewegingen anders zouden zijn, als er ook een vrouw zou zijn daar. Je kunt ze zien. Ze zouden anders bewegen. Of als de bewegingen zouden zijn bedacht door een vrouw. En je denkt: ik zou me rustiger voelen, of zoiets.

En je weet niet goed wat dat nu eigenlijk zou willen zeggen.

Misschien wil je iets dat heeft te maken met een woord als balans. Misschien verlang je naar een vorm van vrouwelijkheid. Misschien is het een vlucht. Of is het dat allemaal samen.

Soms denk je: het is goed, het is genoeg. Misschien mag je ook dat niet denken. Of was het net de bedoeling dat je dat dacht.

En tussen dat alles door blijven er die wonderlijke lichamen op het podium. (Bij het einde zie je toch hoe een van hen zich pijn heeft gedaan.)

Wie van die drie is nu eigenlijk de bedenker van dit alles, vraag je je af.

Je bent toch een beetje blij dat het voorbij is. Veel beelden. Je weet dat ze nog dagen door je hoofd en je lichaam zullen gaan.

Een beetje stilletjes verlaten jullie de zaal.

Ze brengt je nog naar huis. En eigenlijk ben je daar heel blij mee. Het is goed om nog even samen te zijn. Je bent een beetje verlegen, maar je hoopt dat ze het niet merkt.

Iets van wat je bang maakte, daar ligt een sleutel, denk je.

Het is een mooi gesprek. Het had langer mogen duren. En tegelijk voel je, weet je, dat het een deel is van een gesprek dat al bijna dertig jaar bezig is tussen jullie, en dat nog eeuwig zal doorgaan. Of zoiets.

Weer thuis zet je de verwarming nog aan. Je wilt het warm hebben. Je wilt dingen aanraken, heel voorzichtig.

Iets met troost zou mogen, denk je ’s nachts.

En tegelijk gaat de nacht ook weer gewoon voorbij.

Geen opmerkingen: