27 november 2015

Iets met verlegen

Hoe kun je in woorden zijn? En waar begint je hand te trillen?

Je kijkt terug op enkele dagen. En de beelden schuiven in elkaar. Sommige duwen andere weg. Misschien hoort dat erbij.

De muzikanten op het podium. Vol verbijstering zit je te kijken. Ingewikkelde loopjes, veranderingen van ritme alsof het niets is. Ze spelen met hun technische mogelijkheden zoals ze ademen, zo lijkt het. Soms denk je wel eens: hoe beter de muzikant, hoe minder kapsones. Cuba en Mali betasten elkaar. En er is zoveel liefde op het podium. Hoe ze elkaar aanraken, het is zo mooi. Het maakt je een beetje klein. Je bent niet zo’n fan van de publieksparticipatie, eigenlijk. Het zal zeker aangenamer zijn voor de muzikanten, maar zelf vind je het altijd een beetje gênant, zo staan dansen tussen de rijen. Je wilt vooral niets missen van wat ze spelen. Op die kleine oppervlakte lijkt je lichaam nog groter. Eigenlijk zou je graag, heel voorzichtig, dankjewel gaan zeggen aan die Malinese zangeres en die Cubaanse pianist, en daarbij even hun hand aanraken. Zou dat mogen?

Thuis werken, omdat je niet naar de grote stad mag. Ergens tussen ‘dit voelt veilig’ en ‘ik laat iets in de steek’. Na een tijdje krijg je koude tenen. Misschien mag je het jezelf gunnen om de verwarming iets hoger te zetten. En in plaats van dat treinritje weer naar huis mag je nu even onder het dekentje. Je wilt van binnen warm zijn. Je bent een beetje in de war, en dan werkt het anders, dat warm worden.

Een hele tijd in de zetel zitten met je telefoon voor je. Zou je? Of toch niet? Toch maar wel. Doen alsof je soepel het gesprek binnenwalst.

En nog een dag thuis. Je zou zeggen dat het winter is buiten. Genoeg nuttige dingen doen.

Na de vergadering nog een berichtje. De woorden begeven zich niet op onherbergzaam terrein.

Een ochtend. Je ligt op de tafel. Handen doen iets met je stramme lijf. Even denk je: ja.

Eindelijk weer naar de grote stad. Misschien zijn veel mensen bang. Misschien voelen velen zich onwennig. Velen slaan de ogen neer. Je neemt je voor om dat niet te doen, en tussen het station en je werkplek alle mensen aan te kijken. Alsof er een wereld is die je voor het eerst zou zien. En je ziet zoveel mooie mensen.

En voor je weer vertrekt, die avond thuis, denk je nog: doe eens iets dappers. De woorden doen en verbergen het voor je.

Een ochtend. Vroeg de fiets op om een pakje te gaan halen, ginder in de verte. Je fietst met een glimlach. Veel verhalen in je hoofd.

Die dag heb je zin om onnozel te doen, een beetje toch. Iets als die muzikanten, iets van liefde in de wereld verspreiden. Je ziet de stad, uit je raam. Die stad kan wel wat liefde gebruiken.

Thuis. Nog snel soep maken. Nog voor de vergadering. Je hoopt dat die snel voorbij zal zijn.

Daarna. Iets met verlegen. Je handen zijn koud. Even toch. Stamelen voor gevorderden. En ook niet. Ergens tussen waar de woorden zijn en waar je hand begint te trillen. Proberen te kijken. Het lukt niet altijd.

Traag de afwas doen. Terwijl de blues overgaat in gospel, bij dat laatste nummer van de plaat.

Weer te vroeg wakker die ochtend. Lichte onrust. Ergens.

Later, op het werk, tijdens het telefoongesprek. Je doet je best om je stem trager te bewegen. Ze raakt iets.

Op de trein terug naar huis probeer je te lezen. Maar je denkt aan tango. Je ziet verhalen, ergens in je hoofd. Ze raken iets. Iets van twijfel en iets van verlangen. Je hand zou kunnen trillen.

Net voor je thuis aankomt, spreek je jezelf toe. Daar bijna aan het water.

Je was gewend aan het ritme. Niet voorbereid op een wissel, het besef dat die andere ritmes ook in je vingers zouden kunnen zitten. En hoe onnozel dat is. En ook verwarrend.

Het zal de maan zijn.

Bij het koken is het alsof je handen iets trager werken.

Geen opmerkingen: