27 september 2020

DIt jaar toch ook een brief


Goede vriend Willy

Het is een gewoonte dat ik je elk jaar rond deze tijd een brief schrijf. Dit jaar zijn we niet gaan fietsen samen. Iets met dat virus, je weet wel. Maar misschien zit jij wel te wachten op mijn brief. Dus toch maar gewoon, zoals elk jaar.

Deze namiddag liep ik van het station terug naar huis. Het was autovrije dag hier vandaag in onze stad. Ik zou het nog wel graag gedaan hebben samen met jou. Rondfietsen in de stad en laten zien hoe die verandert. Hoe fietsen elke dag een klein beetje meer de norm wordt. Er is nog gigantisch veel werk te doen, maar we maken vorderingen. Samen met jou een beetje trots zijn op onze dromen, dat zou ik wel zien zitten. We doen het ook voor jou. 

Op de dag van de fietstocht met jouw naam kijk ik altijd goed rond tussen de mensen, om te zien of jij er ook bent. Op een of andere manier fiets je dan met ons mee. Soms zie ik je goed, soms ben je verder weg. Het is raar hoe dat gaat met herinneringen. En waar zou je vandaag gefietst hebben? Misschien wel een klein beetje hier. (En op al die andere plekken waar mensen vandaag dachten dat ze jou voorbij zagen rijden.)

Het is misschien een rare gedachte, maar mee door dat vervelende virus heb ik de voorbije maanden regelmatig aan jou gedacht. Door die longen, denk ik. Die vreselijke ziekte die op jouw weg kwam, maakte de dingen kleiner. Je voelde eerst dat het moeilijker werd om te fietsen, er leek minder lucht over om in te bewegen. En stap voor stap werd jouw wereld ongewild kleiner, samen met de inhoud van je longen. De laatste keer dat ik je aan de telefoon hoorde, moest je stem al vechten om gehoord te worden. Met je adem werd je telkens een stap verder uit het leven weggezogen of zo. Ik was kwaad op die kloteziekte, en ik ben het nog steeds. Ik kon genezen van de ziekte, jij niet, je had geen kans.

Tegenover een vreselijk lot past soms een klein beetje nederigheid. De voorbije maanden zijn wereldwijd zoveel mensen gestorven. Hun adem sloop weg uit het leven. Veel mensen kwamen erdoor, maar zijn mogelijk getekend voor de rest van hun leven. Zoveel verdriet. En soms ook zoveel verdriet dat had kunnen vermeden worden als die mensen toevallig in een ander land hadden gewoond, zonder een gevaarlijke narcistische man als president. Maar aan die adem denk ik vaak. Je zou kunnen zeggen dat de hele natuur, waar wij een deel van zijn, een grote adem is. Net daar geraakt worden, het heeft iets dat moeilijk te dragen is. Nederigheid is niet alleen beseffen dat je een deel bent van de grote adem, maar ook kunnen zien hoeveel geluk (of privilege) je soms hebt. Het leven was de voorbije maanden voor ons allemaal heel moeilijk, maar het was voor sommigen nog moeilijker. Af en toe hoopte ik dat sommige mensen iets meer zouden zwijgen, dat ze met iets meer nederigheid naar hun eigen situatie zouden kijken. Een situatie die vaak nog behoorlijk comfortabel was. Er zijn gradaties van lijden. Niet alles is ondraaglijk lijden. Het gemak waarmee sommige mensen de pijnlijke dood van iemand die haar of zijn adem verliest minimaliseerden of terugbrachten tot een statistiek, omdat die dood nu eenmaal ver uit beeld was of omdat die zogenaamd ‘normaal’ was, deed me vaak pijn. Jij moest, tegen al je levensverlangen in, je hoofd buigen voor die vreselijke ziekte. Het is denk ik goed dat zij die in dit kostbare leven mogen blijven ook af en toe het hoofd buigen en het een beetje stil maken. Om een of andere reden wou ik je dit nog eens zeggen.

Met de jaarlijkse fietstocht vieren we het leven. Dit jaar doen we dat in gedachten, en in de brieven die we naar jou schrijven. Als ik daar zit, aan die tafel waar de mensen aanschuiven om zich in te schrijven, kijk ik graag naar de mensen die er normaal elk jaar weer zijn. Jouw mooie familie. De mensen die een dierbare hebben verloren aan die ziekte en toch elk jaar weer daar staan, voor al die foto’s aan de muur. De mensen die elk jaar komen meehelpen. En de fietsers en wandelaars. Soms is er een groepje fietsers voor iemand die er waarschijnlijk volgend jaar niet meer bij zal zijn. Het leven dat zichzelf in- en uitademt heeft iets van een roekeloos maar o zo breekbaar ritueel. We blijven ademen, met een soort vanzelfsprekende hardnekkigheid, tot het niet meer kan. Uit liefde, denk ik, en omdat we een deel zijn van de grote adem.

Een aantal maanden geleden zat ik samen met een van jouw mooie dochters vooraan in een zaal met mensen die naar onze verhalen luisterden. Het ging over kinderen en stil verdriet. Ik leerde van haar hoe belangrijk het is een naam te noemen. De naam van je kind. Wat ze vertelde en wat ze me leerde over het leven voel ik nog altijd als een heel mooi geschenk. Ik hoop dat je ons gezien hebt toen.

Het doet me ook goed dat ik elk jaar in deze brief jouw naam mag noemen. Het is een mooie gedachte. Zoveel mensen die jou gekend hebben zullen zich enkel al bij het horen van jouw naam kunnen voorstellen dat ze jou voorbij zien fietsen. Misschien kun je tegelijk hevig afwezig zijn in de dood en ook aanwezig zijn in het leven. In kleine rituelen, in het koesteren van onze gezamenlijke adem.

Het ga je goed vriend, en volgend jaar zijn we er weer.

Geen opmerkingen: