20 november 2020

Onderweghuid


Een stevige ochtendwandeling. Wat zich als slib had afgezet in je rug en je schouders wringt eerst een beetje, wiebelt dan, en verlaat je uiteindelijk. Of toch een beetje. Voor even.

Het is lekker om zo het huis weer binnen te komen.

(Interne gesprekken. Je kijkt. Het gaat heen en weer. Het raakt je huidfossielen. Je wacht tot wat zich zal indikken in wat blijft en wat loslaat. Waarschijnlijk.)

(Misschien heeft ook de stroom zich teruggetrokken. Een beetje.)

Die oefeningen, ’s avonds. Die harde plekken, even bevrijden met je vingers. Daar aan de schedelrand, daar tussen je ogen, daar in je schouders. Een daglaagje verwijderen.

(Oefenen in lege plekken.)

Je hoort jezelf iets uitleggen. Je denkt dat het klopt.

(Het is goed zo.)

Soms is het de tijd die je huid verwart. Iets is daar opgeslagen. Misschien was het ooit nodig, toen. Je kijkt ernaar. Het vindt wel een plek.

(Je voelt iets bewegen, het is aangenaam. Iets als het water, en wat het zich herinnert.)

Je stapt soepel, lichtjes verend, door een koele ochtend. Alles draait lekker rond. Je zou aanraakbaar kunnen zijn.

(Die ene vraag, ze is belangrijk. Voor de loop der dingen. Je mag zeker niet vergeten ze aan haar te geven.)

Je kijkt naar je handen. Je vraagt je af hoe ze zullen zijn, dan.

(Het heeft je veranderd. Wat je achterlaat, als een soort voorbarige resthuid. En alles wat zich zomaar liet zien en bekijken. Het heeft zich rustig gevestigd.)

Wat zich in je ogen heeft verankerd, wat zich laat aanraken.

Iets heeft je zacht gemaakt, die dag. Je stem heeft alle tijd. Je hoort wat je woorden doen.

(Misschien kantelt het weer in zichzelf, je denkt het niet.)

Je geeft die ene lezing voor het eerst via een scherm. Het is een beetje wennen. Je ziet niet hoe de woorden aanraken, je kunt enkel vermoeden. Je hebt je zwarte jasje aan. Waardoor je anders rechtop zit. Je stem volgt.

(Misschien kun je die jasjes laten aanpassen, zodat ze nauwer aansluiten. Dan kun je anders bewegen.)

(En dat cadeau wacht ook nog steeds, tot de tijd daar is.)

In de nacht gaat de stroom van je woorden nog altijd door, zo lijkt het wel. Je herinnert je iets.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? (En wie je het nog zou willen vragen. En vertel gewoon, in lange zinnen, denk je. Zodat je kunt kijken naar de verhalen.)

De regen wacht nog even, terwijl je je klaarmaakt om te vertrekken.

(Er is een afwezigheid. Het is.)

Je staat te wachten op de trein, in het overstapstation. Het jongetje loopt je voorbij, draait zich naar je om, en zegt heel vriendelijk iets tegen je. Net daarvoor had hij al een heel gesprekje gevoerd met de treinmeneer die op het punt stond de trein te laten vertrekken. 

De ruimte waar je doorheen stapt is niet leeg, maar ze lijkt zo desolaat. (Het hoort bij deze grote plek, denk je steeds. Herinnerhuid.)

(Dat dat zal blijven tot je laatste adem, het was wel een mooie zin. Je kunt dus altijd blijven kijken.)

Je hoort je woorden stuiteren. Je huid trekt samen. Je blijft rustig zitten. Iets gebeurt, iets gebeurt niet.

Je loopt in de donkerte, aan de rand van de weg. De grote vrachtwagen rijdt voorbij. Misschien heeft god deze plek verlaten, denk je.

Je stapt uit de bus. Je moet nog even die tunnel door om naar het perron te gaan. Je ziet dat de trein die je nodig hebt niet zal rijden. Ofwel blijf je op dat lege, en desolate, perron een uur zitten. Ofwel neem je die andere bus, om door te rijden naar de stad, en daar dan de trein te nemen. Je stapt in de bus, probeert een plekje te denken.

Het lijkt al jaren geleden dat je nog die rit met de bus deed. Die weg, in het donker, heeft altijd een onleesbare lelijkheid gehad. Zoals een soort waterafstotend oppervlak dat geen schoonheid als tederheid toelaat. (Zoveel herinneringen rijden met je mee.) Er zijn soorten duisternis.

(Je bent alleen.)

De trein is blij je te zien. Je leest verder in het boek. (Al die beelden, al die zinnen die je in je schriftje zou schrijven, ze zijn er, maar ze wachten wel even.)

Iets is koud geworden.

De woorden gaan met je mee, ze lopen naast je.

(Hoe zul je je huid opwarmen?)

Je haalt de dingen van de namiddag, onverwacht op pauze gezet, nog even in. Je maakt, op vraag van de kosmos, een officieel attest. De rituelen willen wel blijven, en dat mag.

(Het is belangrijk de nacht zacht aan te raken.)

Geen opmerkingen: