15 november 2020

Het begint en het eindigt


Waarom weet je niet, maar het begint met die ene pianist, en dat stuk van Bach dat hij speelt bij het begin van dat kleine concertje.

Iets laat je anders ademen, tussen het verdriet van een zondag.

Die ochtend had je staan aarzelen. Je had het je voorgenomen, dat je die krantjes zou gaan bezorgen. De regen zou nog wel even wachten op jou. Dus deed je het maar.

Soms heb je geen zin om mensen tegen te komen. Je weet niet waarom. Misschien wil je alleen zijn, met het ritme van de beelden die door je lichaam gaan.

Het plekje tussen je ogen, net boven je neus. Vanaf daar kan de rust zich verspreiden.

Het pak papier weegt op je arm. Er is altijd een punt, ergens onderweg. Vanaf daar wordt de stapel precies sneller lichter dan daarvoor.

Je voelt iets in je afstand nemen. Het trekt zich terug in zichzelf, het lichaam zet een stap achteruit. Het had anders kunnen zijn, denk je.

De vrouw met de baby in de kinderwagen. Misschien is ze al de hele nacht op. Hopend op de slaap van haar kind. Misschien slaapt het kind nog maar net, dankzij de wind.

Je hoort de kinderen spelen in het park. Ze gillen en lachen.

Iets in je keert terug naar een punt waar het eerder was. Misschien is het een soort uitkijkpunt.

Soms schrik je van mensen die net uit hun deur komen terwijl jij er passeert. Even ben je verlegen of zoiets. Misschien zien ze iets.

De vrouw aan de andere kant van de straat glimlacht naar je.

Toen in die nacht, de dingen die je zei.

Weer op weg naar huis. Die andere ronde is voor een andere dag.

Iets over het huis herkennen bij het binnenkomen. De dingen ademen mee in, en uit.

Je rug komt in vertraging thuis.

Je kijkt naar de dans. Die trage beweging. Het transparante gewaad. Zou het ook van kant zijn?

Dat beeld blijft.

Je leest, om te begrijpen, om je te herinneren aan begrijpen.

De regen komt bijna.

Je legt je neer, in loslaten.

Een mooi gesprek. Misschien zie je alles al, zegt ze, en weet je alles al.

Het ene licht uit, het andere licht aan. Tussen de twee ga je van de ene naar de andere kamer, door de donkerte. En je kent de weg.

Je geeft de planten water. En fluistert telkens iets. Het is goed, zeggen ze.

Je ziet het concert. Het requiem. (Ook nu weer verlang je naar een kleinere uitvoering. Alsof het je alleen maar echt zou kunnen raken als het kleiner zou zijn geweest. Alsof de muziek een beetje bedolven wordt onder de uitvoering.)

Een trage adem.

Dingen die je probeert te zeggen. Je ziet waar ze zijn. Het is goed zo.

Het regent niet meer, zie je.

Waarom weet je niet, maar het eindigt met die andere pianiste, en dat stuk van Bach dat ze speelt, als een van haar dagelijkse kleine concertjes.

Geen opmerkingen: