30 oktober 2020

Huidreizen


Je zit te werken. Ergens onderhuids beweegt er iets anders. Het heeft een eigen hartslag.

Je probeert de dingen te schikken in je hoofd. Misschien valt er niet veel te schikken, misschien zou je sommige dingen liever nu even niet in het hoopje zien.

Het leven loopt anders dan nu even niet, denk je.

En je bent hier, terwijl je ook daar zou willen kunnen zijn, denk je.

Je hoort een verhaal, je handen beginnen te trillen. Je zou iets willen kunnen doen om te beschermen, of iets in die aard. Maar je bent hier. Misschien doe je het goed, je voelt ook het falen. Iets over alleen gelaten worden. En je zou jezelf willen kunnen openplooien, om een windstilte te zijn.

De man met de vrachtwagen is al daar, veel vroeger dan verwacht. Je moet het gesprek loslaten, je huid is in de war.

Hij vertelt verhalen over spannende avonturen ooit, aan de andere kant van het IJzeren Gordijn.

Je maakt stapeltjes, je draagt hopen naar binnen. De geur prikkelt je neus.

En je zou nog steeds ook daar willen zijn, iets met je handen.

Je maakt je klaar voor het gastcollege dat je zult geven. Het mooie jasje. De stem. Je praat anderhalf uur tegen een scherm. De studenten zijn ergens, ze laten zich niet zien, enkel horen. Ze spreken je aan met meneer.

In de nacht ligt je huid in de knoop.

En je had ook nog iets gewild met die brieven.

Misschien heeft iets van de dagen zich opgestapeld, aan het oppervlak.

De dag laveert tussen de dingen. Soms zijn er huidkantelpunten.

Misschien is er een wak in je huid, je merkt het pas als je daar bent. Vallen.

Even val je. Er is in de lucht niets om je aan vast te klampen. (En er is maar één ding dat je zou willen, voel je.)

Al wat was afgesproken schuift er weer tussendoor. Je wachtlacht afwezig door de vergaderingen, terwijl je huid zwaar lijkt.

Mag ik je gewoon even alles na elkaar zeggen? Dat vraag je haar. Je bent verlegen.

De andere dag. De treinrit laat je voorzichtig tintelen, terwijl het landschap naar je kijkt.

De ene bus komt weer niet, je neemt een andere. Ergens halverwege stap je over in de auto. De route ademt daardoor net een klein beetje anders.

Je rijdt haar het ziekenhuis binnen. Iedereen is vriendelijk. Ergens op de achtergrond voel je een nerveuze trilling.

Je vertrekt weer, wandelt de hele weg naar het station. Het doet je goed. Het kanaal zwijgt.

Je leest het boekje in de trein. En daar waar je moet overstappen. Het is een plek van verhalen geworden. Je kijkt in de richting van de verhalen.

De brieven beginnen.

Een avond van regen en wind. Je krijgt de berichten. Er is iets met onvermogen.

De nacht drukt een beetje. Er is een afdruk in je huid, stel je vast, en het maakt je rustig.

De andere dag loopt net iets anders dan je had gedacht. Misschien is het ook een kantelpunt. Het lijkt beter zo, denk je. Iets schuift van je af. Je adem kantelt een beetje.

Terwijl je schrijft, komt een ander verhaal naar je toe. Iets stroomt. En iets over het hart. Hier en daar zijn er even niet meer. Je huid wist het, de hele tijd al. Het is mooi, dat wat er is, denk je.

De nacht is anders.

De dag ademt gewoon, en is ook een beetje moe.

En je wilt nog even langs de boekhandel kunnen gaan. Dat ene cadeautje moet nog kunnen vertrekken. Je schuift aan in het postkantoor. Het pakje kan vertrekken.

Weer thuis. Je huid vertelt je iets. Je wist het eigenlijk al.

Geen opmerkingen: