16 oktober 2020

File


Je zag de tijdstraat voor je helemaal vollopen. Er kwamen de hele tijd dingen bij ‘die nog even moeten gebeuren’. Mensen willen je spreken, iets vragen. Je ziet de dingen die je je had voorgenomen. In je hoofd zagen die er netjes afgerond uit, kon je die rustig afwerken. Het loopt net iets anders.

Het is wat het is.

(Wat je zou willen zeggen.)

Je maakt een lijstje met alle dingen. Je neemt je voor daar een nieuw net lijstje van te maken. Waardoor dat ook een ding op je lijstje is: net lijstje maken.

Het verlangen om de dingen na elkaar te doen, niet meer door elkaar, ook als ze daardoor iets verder in de tijd schuiven.

(Je ziet, je kijkt.)

Je wilt ze in je hoofd wel kunnen zien allemaal.

Je zit op het werk, als enige van de hele gang. Misschien zal het wel weer een hele tijd duren eer je nog eens daar zult zitten.

Je puzzelt de dingen bij elkaar, als in een klein bouwwerkje.

(Je bent hier, iets van je is daar. Iets is heel nabij.)

Je kijkt naar je handen.

(Je zegt net iets meer dan je durfde.)

Je ziet verhalen, ze wachten ergens in je huid.

De verhalen wachten op het schrijven.

Je ziet de dagen die komen. De dingen op het lijstje. Dat en dat moet eerst aan kant, voor je aan het volgende kunt beginnen.

(Een beetje verlegen.)

De dingen die je eerst uit je lichaam moet hebben voor je aan die andere kunt beginnen, waar zitten die?
Na die dingen is er die tekst, en daarna die brief.

(Een woord raakt je huid. Het ademt door je heen.)

En ongetwijfeld fietst het leven door elk lijstje heen.

In je hoofd begin je van die brief terug te tellen naar nu. Dat is waarschijnlijk een betere strategie dan omgekeerd.

Aan die en die en die wil je nog vragen hoe het gaat. Je ziet dat je op een andere plek wilt zijn om dat te doen.

(Je bent week, zo week.)

Er lijkt een ingehouden stilte te zijn, alsof de dingen wachten op iets.

Het bouwwerkje is bijna klaar. Nog net voor dat gesprek. Dat had je je voorgenomen, dat het daarvoor klaar zou zijn.

(Daar waar je thuis bent.)

(De beelden bewegen door je heen.)

De man op het scherm. Hij zit ergens in de buurt van New York. Hij vraagt hoe hij je naam moet uitspreken.

If your mem’ry serves you well

Hij vertelt over de school in zijn buurt, en wijst met zijn vinger naar het raam naast hem. Je kijkt met de vinger mee. Je kunt wel niet met je hoofd in het scherm leunen, lukt net niet.

(Je ziet de verhalen. Je ziet woorden die nog zullen aarzelen. Woorden over zinnen.)

Je maakt je bureau netjes leeg, zoals elke keer. Je neemt voor even afscheid van de ruimte.

(Je praat door, de hele tijd, terwijl je naar het station loopt.)

De trein lijkt een soort melancholie met zich mee te dragen.

(Het is alsof je de brief al kunt zien. Als een soort negatief in de ruimte, alsof de woorden er al staan, in hun voorlopige afwezigheid, wachtend op zichzelf. Zoals je handen al weten wat ze zich zullen herinneren.)

Het landschap is er nog.

(Kijk, zie je dat, zou je willen zeggen, hoe het veranderd is.)

Iets is moe. Je loopt door de stad op weg naar huis.

Geen opmerkingen: