26 juli 2015

Waar het hapert

‘Ik ben dat boek nu ook aan het lezen. Kijk, daar ligt het.’
‘Ja? En wat vind je ervan?’
‘Beetje heftig wel. Ik ben nog maar halfweg. Het klopt wel, hoe zij in elkaar zit, en hoe ze de dingen doet. Maar dan denk ik: ik zou dat niet kunnen, zo.’
‘Ik ook niet, denk ik. Misschien lijken we wel op elkaar, wat zo’n dingen betreft.’
‘Ik ben blij dat je er weer bent. Het was tijd, of zoiets.’
‘Dat is wel een mooie gedachte. Denk je dat we te veel zwijgen? Of te veel niet zeggen?’
‘Ik heb er nog veel over nagedacht, nadat je dat zei onlangs. Het is misschien wel zo.’
‘Er was een droom eergisteren. We waren samen. Ergens. Ik weet niet meer goed wat het was. Een groot feest of zo, of een museum, of een of ander groot gebouw. En ineens was ik je kwijt. Of ik zag je niet meer. En ineens was ik in paniek. Eigenlijk wou ik door die ruimtes rennen, om je te zoeken. Maar ik deed het niet, zoals gewoonlijk. Ik verborg het, en deed of ik heel rustig verder ging. Al keek ik wel de hele tijd rondom me.’
‘Heb je me nog gevonden?’
‘Nee.’
‘Wat jammer. Ik had weer eens een droom met schoenen. Ook in een groot gebouw trouwens, en weer met erg veel kamers en gangen. En ineens moest iedereen naar buiten lopen. En toen merkte ik dat ik geen schoenen meer aan had.’
‘Wat is dat toch met jou?’
‘Tja, ik weet het ook niet.’
‘Ik heb dus aan je gedacht.’
‘En heb je gemerkt dat ik ook aan jou gedacht heb?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Dan is het goed.
‘Ik moest nog denken aan die brief van je, van een tijd geleden. Soms is het alsof je je bijna verontschuldigt voor jezelf. Wordt het geen tijd dat je dat stilaan achter je laat?’
‘Ik kan natuurlijk volmondig ja antwoorden, maar zo simpel is het niet. Het gebeurt zo.’
‘Jij zegt dat altijd, maar dat klinkt zo alsof het jouw lot is, alsof het zo hoort, om een of andere reden.’
‘Iets in mij zegt dat waarschijnlijk zo.’
‘Ja, dat is wel duidelijk. Soms zou ik je door elkaar willen schudden. Uit liefde natuurlijk.’
‘Het mag hoor.’
‘Zie je? Dat bedoel ik dus. Zoals je daar nu zit. Ik zie je denken.’
‘Ik moet toch over alles nadenken? Als ik de dingen goed wil doen.’
‘Misschien moet je niet alle dingen goed willen doen.’
‘Oei, dat is een moeilijke gedachte. Haha.’
‘En misschien moet ik niet zo vaak het woord moet gebruiken. Haha.’
‘De vorige keer klonk je nogal verdrietig. Het was alsof je je ineens oud voelde. Iets als de tijd die aan je voorbij was gegaan. Of het besef dat er niet zo heel veel meer overbleef. Denk je daar nog aan?’
‘Heb jij dat nooit?’
‘Ja, maar daar gaat het nu niet over.’
‘Soms krijg ik ineens schrik. Dan is het alsof ik te braaf ben geweest of zo. Ik dacht het nog toen ik dat boek aan het lezen was.’
‘Zou het niet gewoon het temperament van die vrouw zijn in dat boek?’
‘Ja, waarschijnlijk. Maar misschien heb ik ook wel een temperament.’
‘Diep vanbinnen?’
‘Ja, lach maar.’
‘Ik lach niet. Ja.’
‘Wat ja?’
‘Ja. Dat is het antwoord.’
‘Grrrr.’

Geen opmerkingen: