16 november 2019

Niets

‘Hoe zouden we dat moeten doen, niets?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik verlang zo naar niets, met jou.’
‘Maar wel degelijk met mij?’
‘O ja, heel zeker. Het klinkt een beetje raar, ik weet het. Ik was onderweg terug naar huis, heel erg moe. Het was alsof er de hele tijd te veel woorden waren geweest, en op een bepaalde manier ook te veel mensen. Het was druk in de trein en daarna voelde ik hoe ik het niet kon verdragen dat er zoveel mensen door de straat slenterden. Heel normaal allemaal, dat ze daar waren, maar ik wou het niet. Mijn lichaam was zo moe, en ik dacht alleen aan niets. Met jou.’
‘En is dit nu al een beetje niets?’
‘Ja, eigenlijk wel. Hoe we hier nu zijn, dat voelt helemaal als hier. Daar, waar ik was, moest ik iemand zijn, misschien wel verschillende iemanden. En dat doet iets met je lichaam.’
‘Ik kan het voelen, hoe je verandert, terwijl je hier bent. Ik zag het toen je binnenkwam, aan je ogen, en aan je manier van bewegen. En aan je stem natuurlijk ook. Nu we hier zitten, kan ik voelen aan jou hoe de dingen van daar zich voorzichtig terugtrekken uit jou. Zo lijkt het toch, en ik ken je toch al een beetje.’
‘Dat is wel een mooi beeld. Vind je het goed dat we hier zo nog even blijven zitten, zoals we nu zijn, en verder niets doen?’
‘Ja, ik zou niets anders willen nu. Kijk je graag?’
‘Ja, kijken raakt het stuk waar geen woorden zijn. Het is alsof ik zo iets in mijn lichaam kan herschikken.’
‘Is dat moeilijk?’
‘Ja, eigenlijk wel, voor mij toch. Soms is het alsof je pleinvrees hebt in je eigen lichaam, terwijl een ander de weg weet, dat hele plein kent.’
‘Het verwart me altijd een beetje, en tegelijk voel ik me ook altijd heel gezien.’
‘Ik zou niet meer weten hoeveel jaar ik je nu al ken, en nog minder hoe lang ik al naar je gekeken heb. En het is nog altijd raar dat je zomaar blijft, zoals nu, hier.’
‘Soms ben je zo ver weg. Ook van jezelf, denk ik. Ik weet ondertussen hoe het werkt, hoe je dan terugkeert, weer in elkaar schuift.’
‘Ik ben soms bang van die afstand. Dan zie ik waar jij bent, waar ik ben, en waar ik zou willen zijn. En dan kan ik mezelf niet bereiken.’
‘Dat is inderdaad moeilijk om te zien, en ook wel heel mooi, op een bepaalde manier. Ik denk dat ik ook wel steeds beter begrijp hoe je dat niets ziet, in je hoofd. Iets als een plek waar je niet moet bewegen.’
‘Als ik het gevoel heb dat niemand iets van me vraagt, dat ik niet iemand moet zijn, dat mijn huid niet reageert los van mij, zie ik het wel, dat niets. Het heeft daar iets mee te maken, denk ik.’
‘Soms kan ik je huid voelen trillen, misschien zonder dat je dat zelf merkt.’
‘Waarschijnlijk.’
‘Deze plek vind ik gemakkelijk. Het is niet moeilijk om te vertrouwen waar ik ben, ik hoef niet eens naar mijn handen te kijken om te zien dat ze er nog zijn. Blijven is niet moeilijk.’
‘Ik moet vaak kijken naar mijn handen. Door dat te doen, kan ik zien waar ik ben. Aan hoe dichtbij die handen zijn. Ik weet dat het heel raar klinkt, maar het is iets in die aard. Heb je dat soms ook? Dat je stukken van je eigen lichaam niet lijkt te herkennen?’
‘Bij sommige mensen.’
‘Doet dat pijn?’
‘Ja, eigenlijk wel. En soms voel je dat pas achteraf.’
‘En heb je dan op zo’n moment een manier om terug te keren?’
‘Ja, dansen.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Als dit niets is, zie ik het wel zitten.’
‘Dit is niets.’

Geen opmerkingen: