08 november 2019

Ze wordt groot

De nieuwe week, na enkele dagen stilte. Je stem moet weer naar boven komen.

Je staat voor de groep te vertellen over de waarden. Het is mooi, hoe je ze ziet meedenken. En die twinkel in de ogen van de vrouw vooraan. Je kijkt even achterom.

Die avond. Je bent voorspelbaar als het over lelijke woorden gaat. Woorden die moeten verboden worden, door een of ander intergalactisch decreet. Concullega’s, om maar even een voorbeeld in de groep te werpen. Sommigen willen zelfs het woord concullega’s uitrollen. Brrr. (Je observeert hevige lichamelijke reacties van afkeer. Waar in je lichaam zou die lelijkewoordenkrampveroorzaker zitten?)

Een ochtenddroom die je onzeker maakt.

Na uitvoerig intern overleg heb je een belangrijke beslissing genomen. Die pyjama begint toch echt wel oud te worden, ruim twintig jaar, denk je. En ook wel, eigenlijk, erg versleten. Het dossier van de aankoop van een nieuwe pyjama is via interne procedure goedgekeurd. Dapper stap je na het werk de winkel binnen om gezwind naar het juiste rek te stappen, snel te beslissen welke je zult kiezen, soepel de juiste maat eruit te plukken (had je wel vooraf via gerichte research voorbereid), in één vloeiende beweging naar de mevrouw aan de kassa door te lopen, daar een kort babbeltje te doen (je bent een man van de wereld, met een nieuwe pyjama) en dan opgewekt naar buiten te lopen. (Om daar vast te stellen dat die ene straatzanger die altijd alleen maar liedjes van The Beatles zingt dat nog altijd redelijk afgrijselijk doet.) Misschien kun je het leven wel gewoon aan.

(Die avond stel je vast dat de pyjama wel lekker ligt, eigenlijk.)

Een andere dag. De mevrouw zei dat je aan de deur van bureau 5 moest wachten tot de dokter je zou komen halen voor het geven van de griepspuit. Je ziet bureau 5, de deur staat open, de dokter zit gewoon binnen. Moet je dan wachten tot hij je komt halen, of mag je gewoon binnengaan? (Je zult nooit een volleerde ambtenaar worden, denk je.)

De vertrouwde vrachtwagenmeneer rijdt kunstig met dat grote voertuig tot naast je huis. (Je vraag aan de kosmos dat het enkel in de ochtend zou regenen is verhoord, jippie.) 12 palletten worden uitgeladen. (De buren komen lachend voorbij, het is weer dat moment van het jaar.) Je kijkt vanop een afstand naar je armen en je rug.

Tijdens de vergadering ’s avonds ben je een beetje strammerig. (Je vermoedt dat de pijn een dag later zal komen.)

(De pyjama heeft ongetwijfeld lichaamsherstellende krachten.)

Een andere dag. Het is haar verjaardag. Zij en haar zus, ze worden zo groot, denk je. Je stuurt haar een berichtje. (Het vliegt door de lucht, denk je, in de goede richting.) Je wuift nog even. De mensen in de trein hebben het waarschijnlijk niet gezien.

Je zit de hele dag in de vergaderzaal. Tijdens de middagpauze een mooi gesprek over jongeren die kwaad zijn (zoals je zelf kwaad was toen je zo oud was). De vergadering begint terug. Je denkt aan chocolade. (En vraagt je af of het goed gaat met de jarige.)

Die avond in de schouwburg. De muzikanten in het voorprogramma, ze weven een muziekkleed dat in- en uitademt. Je kijkt naar een wereld die je nog niet kent, probeert het ritme van die adem te zien. Daarna komen de vrouw met de harp en de man met de kora. Het is wonderlijk hoe ze om en door elkaar heen bewegen. Iets in je glijdt weg. (Je vergeet even de loeiende rugpijn, die inderdaad een dag later is gekomen.) Soms zie je de rand van je dromen voorbij schuiven.

Napraten in de nacht. Het is al koud. Je probeert iets te vertellen. (Je ziet iets in je hoofd, terwijl je naar huis loopt.)

Een andere dag.

Een stukje wacht op je. Het moet nog ergens gevonden worden. Al de hele week loop je met een half idee in je hoofd. (De vorige avond, net voor je in slaap viel had je de woorden in je hoofd gezien van een woordje dat je volgende week mag doen.) Je loopt naar de trein, het is nog koud in de ochtend. Je probeert het idee te laten indalen, tot de plek waar de tekst zal komen. Het lukt niet goed, het valt nog niet in elkaar. Wanneer je uit het station komt, zie je ineens dat ene ding, als een ontbrekend puzzelstukje. Dat doet in je hoofd de dingen in elkaar passen.

Als je later aan de tekst begint, weet je nog steeds niet (zoals gewoonlijk) hoe het zal lopen en welke beelden er zullen komen. Je moet beginnen met de verhalen, denk je. Daarna schrijft de tekst zichzelf en begrijp je de samenhang die je eerst nog niet zag.

(Je denkt aan chocolade. Foto’s, even moet je foto’s zien, eer je weer naar de woorden kunt.)

Je haalt de trein nog net. (Je collega’s hebben je nog eens duidelijk gemaakt dat er na het weekend sprake is van een dag die zomaar vrij is, dat je dus niet naar het werk moet komen. Wat ook geldt voor een andere dag in dezelfde week. Hopelijk zul je die goede raad deze keer niet vergeten.)

Na een boeiend gesprek kom je thuis. Goed dat je de rest van de avond niets meer moet zeggen. Het mag warm worden. (Straks is er een dekentje.)

Geen opmerkingen: