02 november 2019

De stilterand

‘Heb je veel pijn?’
‘Ja, vaak wel, eigenlijk.’
‘En ben je bang?’
‘Hoe moet ik best op die vraag antwoorden? In zekere zin voelt het nergens echt veilig. Dus ja, vaak wel. Heb jij dat ook niet, zelfs in je eigen huis?’
‘Veel minder dan vroeger. Ik droomde vroeger van een huis dat sterk genoeg zou zijn voor de storm en het onweer. En waar ik nu woon, daar heb ik dat gevoel vaak, dat het goed is, voor het eerst eigenlijk. Ik kan in de warme hoek van de kamer gaan zitten, en dan is er een sterke muur achter en naast me.’
‘Ik zou ook wel zo’n hoek willen hebben.’
‘Hij komt naar je toe.’
‘Het was mooi, hoe je daarnet vertelde over je handen. Hoe ze soms aarzelen, en dat je niet weet waarom dat zo is, en dat je handen het blijkbaar wel weten.’
‘Het zijn herinneringen op een heel diep niveau of zo, ik las dat in dat boek. Maar je kunt ze veranderen, een beetje toch.’
‘En dan veranderen die handen ook?’
‘Ik hoop dat wel.’
‘Het is wel mooi dat we hier nu over zitten te praten. Je zou denken dat dit een nachtgesprek is, maar voor ons geldt dat blijkbaar niet.’
‘Het ontroert me dat we dit verhaal gewoon met elkaar kunnen delen, we hebben geen omweg nodig.’
‘Misschien hebben we al heel snel bij elkaar aangevoeld dat dit verhaal er was.’
‘Ik had een tegelijk heel mooie en heel verwarrende droom vorige nacht. Het had ook iets met mijn handen te maken. Het was spannend en heel erg rustig tegelijk, ik kan het niet zo goed uitleggen. En die vrouw in mijn droom leek me met haar ogen vooral uit te leggen dat het goed was, dat het mocht. Daar gewoon zo zijn.’
‘Er is iets  veranderd in je ogen, in hoe je zit en kijkt. Een paar maanden geleden was je anders.’
‘Is dit beter?’
‘Ja.’
‘Zo voelt het ook. Ik kan helemaal niet uitleggen wat er verandert. Ik voel het, maar ik heb er nog geen beeld voor.’
‘Mijn droom vorige nacht was vooral akelig. Beelden die ik al lang niet meer gezien had, kwamen terug.’
‘Zijn ze nu weg?’
‘Ze zijn altijd wel ergens. Maar soms zie ik dat ze gaan verhuizen. Of dat de camera waardoor ik de dingen zie op een andere plek gaat staan of zo.’
‘Dat klinkt wel goed eigenlijk.’
‘Maar het is nog altijd zo dat ik mezelf dan verlies, en als ik wakker word, is het alsof er helemaal geen muur is.’
‘Ik leerde daarvoor een goede oefening, ik doe ze even voor. Je ene hand leg je hier, zo aan de linkerkant, dicht bij je hart. En de andere hand hier. Dan kom je snel terug.’
‘Zo?’
‘Ja.’
‘Ik voel het, inderdaad.’
‘Het heeft niets met woorden te maken, dat is zo fascinerend. Het is ook geen troost. Het is een soort plek, die in je huid aanwezig is. Als een herinnering waar je jezelf niet van bewust bent.’
‘Dat is wel een mooie gedachte, en die is op zich ook wel troostend.’
‘Er was  veel wind vanmorgen, dat zal blijven voor de rest van de dag, denk ik.’
‘En ik moet zo meteen een stevig stuk fietsen, de berg op. Maar ik heb geen schrik van de wind, het zal me goed doen nu, denk ik. Het mag.’
‘Je bent wel geweldig, heb ik dat al genoeg gezegd vandaag?’
‘Ja hoor. Dat zeggen toch. Dat geweldig weet ik nog niet zo goed. Alhoewel, we doen dat goed, jij en ik. Dat mogen we misschien toch wel zeggen.’
‘Dat denk ik ook.’
‘En de volgende keer moeten we misschien toch maar eens proeven van die taart.’
‘Ook als het zo vroeg is?’
‘Ja, wij mogen dat.’
‘Afgesproken.’

Geen opmerkingen: