13 december 2019

En ze danst

Misschien ben je altijd onderweg. Van toen naar nu. Van nu naar nu. Misschien is toen altijd aanwezig in het nu. Misschien ben je gewoon altijd onderweg.

De tijd is in je. De jaarringen in je huid kunnen verschuiven, denk je. Ze kunnen bewegen.

Op weg naar de trein. Je loopt door de stad. Er is verdriet in je rug, ergens.

Je wilt dit doen, je wilt daar zijn waar je naartoe gaat. Er is alleen nog een aarzeling in het vertrekken. Iets in je zou ook willen stilvallen. Het zou mogen, dat je je terugtrekt, in een warme hoek. Waar de dingen alleen maar kijken. Misschien ben je altijd verdwaald, in alleen onderweg.

Eens onderweg, eens in beweging, kun je wachten, tot je in de reis schuift.

Ze is ook de hele tijd ergens in je. Met iets van toen naar nu. Ze is nu al daar waar ze zou willen zijn, denk je. Misschien is ze ook onderweg, ook al is ze er al.

En even dat moment, terwijl je uitstapt in dat grote station, terwijl je gaat zoeken naar de tram. Even zie je hoe niet thuis je bent, je kijkt ernaar. Je laat het. (Zoals in dat boek dat je onderweg aan het lezen was.)

Je weet wat het voor haar is. Een gehavend lichaam dat zelf een haven wordt. Voor bewegingen die je meenemen. Iets in die bewegingen bevrijdt het lichaam van de tijd, terwijl het lichaam toch ook in de tijd is. Misschien kun je kijken naar de zwaartekracht.

Je hebt de plek gevonden waar je moet zijn, in dat grote gebouw. Ergens beneden, in die zaal met al die deuren, klinkt zo meteen de grote Bach. Het is zo lang geleden, toen je hier de vorige keer was.

Je staat te wachten, er komen steeds meer mensen. Even is het alsof je groot en oud bent. Hoekig. Je kijkt naar de mensen, praat even.

Ze is in je, ze zal daar altijd zijn. Je kunt haar even niet zien in jezelf. Ze is daarbinnen, in die zaal.

De mensen zitten. Je kunt een tafeltje uitschuiven waarop je handen kunnen rusten. Je benen krijgen meer plaats. Het is goed dat je alleen bent nu, tussen al die mensen, denk je. Misschien zal de tijd je aanraken, zullen beelden weer in elkaar schuiven.

Die mooie jonge mensen, ze lopen heen en weer. Hun lichamen zijn gretig naar beweging. Soms draaien ze in zichzelf. Ze bewegen met een ander, raken die aan, en toch is er soms geen contact, denk je. Ze zijn gulzig en pril. In lichamen die nog verschillende kanten uit kunnen, zo lijkt het. Al kondigen de dingen zich aan.

Ze zit daar, alleen, achteraan. Ze is zo samen en zo alleen. Ze is in concentratie.

Hoe beweegt een dans in je lichaam, de dans die nog moet komen, net na de passen die je nu aan het dansen bent?

De dingen gebeuren op verschillende plekken. Kleren worden gewisseld. Ze passen in zichzelf, door wat ze aan hebben, denk je. Waarom kijk je meer naar die ene dan naar die andere? Misschien hebben ze een afspraak met de dans gemaakt.

Ze kijkt naar iets, je weet niet wat zij ziet.

Ze beweegt zichzelf, zet zichzelf in een beweging. Haar ogen.

Waarom gaat iemand anders nu zomaar in haar rolstoel zitten? Die moest rustig op haar wachten, dacht je dus blijkbaar.


De jaarringen bewegen.

Je bent ergens, en tegelijk ergens anders. Alleen omdat je ergens anders bent, kun je hier zijn. Je ziet iets, denk je. Je weet niet of het alleen in jouw hoofd is.

Iets vertedert je. Iets doet pijn. Welk stuk is van jou?


De dingen die je niet begrijpt. De afstand die zoveel nabijheid lijkt te doorkruisen.


Ze bewegen. Ze moeten nog vertrekken, in onderweg, denk je. Welke dans dromen ze?

Je ziet waar je faalde. Je ziet het falen, misschien is het zo. Je ziet de tijd.

Je ging weg om ergens te kunnen blijven, dacht je. En al die tijd die je nodig had, voor de woorden voor dat falen. Iets gaat nooit over.


Haar ogen.


Die mooie aria komt terug. Het einde raakt het begin.

Het licht gaat uit, het is voorbij. Mensen klappen.

Haar ogen komen langzaam terug.

Je vertrekt. Even zie je het meisje in het rood nog in de lift. Zij eruit, jij erin. Je loopt terug door het grote gebouw. Je komt langs de grote zaal. Bach is daarbinnen, je hoort niets.

In de tram.

Van wie de woorden waren? Hoe je worstelde met dat besef. De dans was een deel van het antwoord. De woorden over de dans zijn er wel, zie je. Je stuurt een bericht.

In het boek ging het ook over helen. Je probeert te begrijpen wat helen is, terwijl de tram dichter bij het punt komt, waar je over moet stappen.

Beneden in het station, het laagste perron. Je wacht op de trein. Als je straks thuis bent, wil je dat het daar warm zal zijn.

Zoveel dingen. De tijd verwart.

Het boek zachtjes aanraken, in de trein.

Thuis wordt het warm. De televisie. De twee mensen tijdens hun eerste date.  Ze zouden elkaar op kunnen eten. Het is mooi. Hun lichamen lijken zo onschuldig, zo onbelast.

Ergens midden in de nacht komt er een bericht. Ze heeft het jouwe gelezen.

Geen opmerkingen: