03 juni 2017

Wijs

Gedachten gaan door je heen, tussendoor. Misschien weet je nog niet wat ze willen zeggen, of.

(Soms weet je niet zo goed hoe dat moet, oud worden. Gelukkig maar.)

Tussen de vergadering door denk je aan iets wat je die avond gaat doen. Iets met een meisje en een saxofoon. (Je rekent in je hoofd nog eens na hoe lang je zult fietsen, hoe laat je dan moet vertrekken om zeker op tijd te zijn. En nog eens.)

Thuis snel nog iets eten.

Je fietst hard, je wilt zeker op tijd zijn.

(Er is ook nog een ander verhaal dat bij deze dag hoort. Iets met sterven. Je handen zouden willen troosten, iets huiderigs.)

En muntjes, natuurlijk.

Kleine kinderen, en enkele grote mensen, ze maken zich klaar voor hun optreden.

(Je bent een klein beetje zenuwachtig. Je voelt je klein. Mag je hier wel zijn? En tegelijk, als je dat even niet denkt, voelt het helemaal in orde, alsof het klopt. Je kunt het niet uitleggen. Je bent ook een beetje heel rustig. Dit is waar je moet zijn, nu.)

Het meisje stapt naar voor, en begint te spelen.

Het ontroert je meer dan je laat zien. Je bent zo trots op haar. (Misschien kun je dat wel niet verbergen. Misschien is dat wel niet zo erg.)

Op de terugweg fiets je weer snel. Je gaat nog naar een vergadering. Je kijkt naar je handen, en pinkt een traan weg.

Later die week. De andere jaarlijkse controle. De vlekjes op je huid. Het voelt tintelig, hoe die mevrouw elk plekje controleert. Huiderig, voel je je, ook daar.

Het is weer in orde. Hoe raar het ook is, en hoe niet uit te leggen. Het lucht op, er valt weer iets van je af. Het is weer voorbij voor dit jaar, de controles. Op weg naar huis haal je nog een cadeautje voor jezelf. Het is goed, het leven vieren. (En niemand ziet die traan.)

Die avond, in de trein. Het boek. De tintels, en wat dat met je huid doet.

(En soms zou je ook even willen slapen.)

Je bent ook een beetje zenuwachtig. De hele week eigenlijk al. (Je zou de hele tijd dingen willen zeggen tegen iemand, of zoiets.)

Het doet goed, die ochtend je vriend even kunnen zien. Alsof de dingen dan weer kloppen.

En later die middag, op het feest.

Je loopt rond over de wei. (Het is een plek met herinneringen, een plek in je herinnering.)

Je ziet het meisje van de saxofoon. Het is goed hen te zien. Je denkt aan verhalen.

Je bent ook een beetje rusteloos, merk je. En tegelijk ook niet.

Je gaat even weg, gaat wat liggen. De rug heeft een verhaal.

Na het bericht loop je terug. Er is iemand die je wilt zien.

(Het is fijn herkend te worden. Ook dat is moeilijk uit te leggen.)

Je ziet twee jongens voor het eerst. En het ontroert je, meer dan je laat zien, andermaal.

(Je bent zenuwachtig, en verlegen. En tegelijk is er ook iets dat heel rustig is. Je moet gewoon in de nog lege plek van je eigen puzzel gaan liggen, en dan lijkt het alsof het zo gewoon moet zijn.)

Je kijkt naar hen, hoe ze zijn, hoe ze bewegen.

Het is fijn om gewoon met hen mee te lopen naar de supermarkt.

Een wonderlijk gesprek. De jongen vraagt hoe oud je bent. Je laat hem raden. Blijkt dat je duidelijk oud bent, maar toch nog  niet echt over de finale drempel, die dus blijkbaar op 70 ligt. Je ziet er nog redelijk jong en fit uit, dus waarschijnlijk ben je toch in de eerste helft van de 60. Je zegt je geboortejaar. Oeps. Zijn mooie mama ziet er natuurlijk wel een stuk jonger uit dan ze is. (Jij bent het al gewend dat men je ouder schat.) Verklaringen zijn (zoals gewoonlijk) dingen met grijs haar en kaal. (Zijn papa is ouder dan jij bent, maar nog niet grijs.) En ook iets over wijs. Dat lijkt een belangrijke verklaring. Je legt uit dat het ook kan dat je oud geboren bent, zoals iemand je ooit zei. Of dat je in je reïncarnatie zo stilaan aan je laatste leven toe bent.

Een fijn gesprek, dat verder duurt in de koelruimte. (Je krijgt een kleine rilling, maar het kan ook dat dat komt doordat je nu eigenlijk gewoon in een ijskast rondloopt.)

(Het ontroert je, het gesprek loopt zoals dat puzzelstuk. Dat het zomaar kan, alsof het klopt.)
'
(Je kijkt graag naar mama’s en hun kinderen. Het maakt je klein, en dat zal altijd zo zijn. En tegelijk is er een plek – je moet er gewoon in gaan liggen – waar je zomaar mag zijn, en waar het klopt, dat je daar bent. En dus iets met de kinderen, dat je even niet uit kunt leggen.)

Het gesprek laat zichzelf niet los, het mag verder gaan, graag, denk je.

(Een beetje verlegen neem je afscheid.)

Je loopt naar huis, met verhalen in je hoofd.

Geen opmerkingen: