Je denkt nog aan die tentoonstelling die je zag, de vorige dag. (Eigenlijk was je van plan helemaal naar die andere stad te gaan, maar het regende zo hard. Het alternatief was ook wel goed, je was bijna alleen terwijl je door de zalen liep.)
(Iets maakte je rusteloos, terwijl je daar was. Je weet niet waarom. Soms weet je niet hoe dat zit, met veilig, in je huid.)
De nieuwe week. Het overleg, over die voormiddag de volgende week. (Iets met een brief aan Julia.)
De dingen op het lijstje.
(Een of andere nawee van die verkoudheid, telkens in de vroege avond. Als een herinnering.)
Een andere dag. Het overleg. (Je bent zo blij haar terug te zien.) Het gesprek beweegt, organisch.
(Je weet niet altijd hoe je moet zeggen dat het niet altijd goed gaat en dat dat goed is. Dat dat gewoon is, als de zee. Verdriet is misschien iets als een huisgenoot.)
(Soms kijk je uit naar beelden, die op je wachten, ergens onderweg. Denk je, terwijl je van het station naar je werk loopt. Het verhaal is er, altijd wel ergens.)
Ingewikkelde dromen.
Een andere dag. Je ligt weer op de tafel van de kinesiste. (Soms zie je hoe het is, water zijn.)
(De trap is al een beetje glad, merk je.)
De afspraak, thuis bij jou aan de tafel. (Iets met energie.) Het knettert een beetje in je hoofd, je probeert het verhaal te zien. (Misschien is dat iets van jou, verhalen willen zien. Misschien is het een verlangen.)
Je ziet de beelden van de vreselijke branden, in het journaal. (Verdriet en razernij, ze huizen in je. Misschien heb je gewoon veel kamers.)
De vergadering. Je noteert de dingen in je schriftje, zoals steeds. (Je kijkt naar de woorden.)
Op weg naar huis zie je dat de sneeuw is gekomen.
Je maakt het pad rondom je huis sneeuwvrij. (Waarom is het toch zo moeilijk voor sommigen om gewoon te wachten tot ’s ochtends vroeg om het oud papier buiten te zetten als je weet dat het de hele nacht gaat sneeuwen of regenen? Waarom is het zo moeilijk, blijkbaar, om gewoon te denkvoelen hoe zwaar die pakken papier zullen geworden zijn voor die mensen die ze komen ophalen?)
Die nacht, sneeuwstilte. De geluiden zijn anders in een sneeuwnacht. Je luistert naar die stilte. (Je zou bijna aanraakbaar kunnen zijn.)
In de ochtend. Je maakt alles weer vrij, legt jouw pak papier bij de (doorweekte) stapel.
(Er is iets in de bewegingen, daar is ergens een veilige plek.)
En je haalt de trein nog net. (Overal plasjes water in de wagon.)
Je werkt de tekst af. (Je bent eigenlijk wel tevreden over het resultaat van het teamwerk. Jij mocht de woorden kneden, tot ze netjes in elkaar pasten.)
Een mooi gesprek. Over wat je niet zegt, niet vraagt.
Een filmpje. Je kijkt naar handen, hoe ze bewegen.
Die avond, weer een aflevering van die mooie reeks. Je ziet nog zoveel meer details dan toen je alles de eerste keer zag, jaren geleden. Alsof je nog veel beter ziet hoe ze in elkaar zitten, hoe ze samen bewegen. (Je houdt het ook bij deze aflevering niet droog, net als bij alle andere.) (Hoe een gezin ook kan zijn, denk je.) (Soms is het veel.)
Een dag thuiswerk. Het is frisjes buiten.
De afspraak bij de tandarts. (Je bent er voorzichtig naartoe gefietst.) Ze zal twee tanden aanpakken, de vulling vervangen. Ze begint eraan. (Terwijl je daar toch ligt, denk je, kun je ook gewoon helemaal ontspannen. Je haalt je schouders een beetje naar beneden, je handen worden warmer. Na een tijdje besef je dat je daar gewoon in slaap zou kunnen vallen.) Ze zegt je dat het uiteindelijk drie tanden geworden zijn, ze was nu toch gewoon bezig. Geweldig, zeg je. En dat je nu aan de rest van je leven kunt beginnen.
Je probeert bij de bakker de naam van dat brood goed uit te spreken, met die wang die nog verdoofd is. Het klinkt suboptimaal, denk je, maar ze geeft je toch het juiste brood.
Die avond moet je nog de fiets op. (Je bent eerlijk gezegd een beetje bang.) Eerst ga je naar het literaire gebeuren. De genomineerden van de prijs worden voorgesteld. Je praat even met een goede vriend. Hij stelt je voor aan enkele mensen.
Daarna vertrek je naar de grote receptie. Je neemt de weg binnendoor. Naarmate je verder bent, is het alsof je het aanvriezen kunt zien gebeuren.
In de grote zaal, na de speeches. Een bijzonder gesprek. Zij is ook blij jou te zien. Iets over winteren. (Je bent blij voor haar.)
Een gesprekje met de mensen van de vestiaire.
Je fietst traag terug naar huis, je neemt een andere weg. Je kunt niet altijd goed zien of het fietspad nat of glad is. Weer thuis wil je nog een berichtje sturen naar die vriendin die nog in de zaal is, dat je veilig bent aangekomen. (Je doet het maar niet, ze zal het wel voelen, denk je.)
(Je wilt alleen maar warm nu, denk je.) (De nacht is rusteloos, je weet niet waarom.)
Vroeg op, op tijd vertrekken naar de trein. Je loopt door de stad. (Het bewegen voelt warm.)
De vergadering verloopt goed. (Je kijkt naar de verhalen.)
De trein terug, een mooi gesprek.
Thuis nog een lange telefoon, en dan de boodschappenronde. Je beseft onderweg op de fiets dat je beelden aan het zoeken bent. Het verhaalverlangen is er. En daar staan ze, besef je ineens, de beelden. Drie op een rij. Ze zijn zo rustig, alsof ze daar gewoon mogen staan. (Zouden ze zich soms ook ontheemd voelen? Zouden ze verlangen naar jouw verhalen? Om te weten waar ze zijn?)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten