De nieuwe week begint. Je denkt nog aan de reis van de vorige dag. Naar het andere land, waar je zus woont. Die lange rit in de trein. De vrouw die naast je zat, en bijna de hele tijd aan het slapen was. Hoe rustig het was. En jij, alleen met je boek. Hoe er alleen maar dat was, zo leek het. Terwijl het landschap voorbij schoof. Hoe je verdween in die beweging.
(Misschien wou je een lege week. Alleen kijken, het zou goed zijn.)
Je kijkt naar het lijstje voor de volgende dagen. De teksten die je te maken hebt.
(En aan het einde van de week is er dat concert. Er is een plek in je hoofd, waar je dat concert kunt zien, hoe je daar zult zitten.)
De trein terug. Je houdt van het ritme, daar zitten, met de kranten. Als iets dat is uitgespaard uit de tijd.
Je hebt een stuk te schrijven over dat boek dat je de vorige dag hebt uitgelezen, tijdens die lange treinrit. (Altijd is er die twijfel, weet je niet wat je te zeggen zou hebben.) Misschien moet je de tekst vertrouwen die je nog niet geschreven hebt. Beginnen, en dan kijken, hoe de tekst zichzelf schrijft.
Een andere dag. Je werkt verder aan die ene nota. Alles netjes schikken, en dan volgt de tekst, zie je.
(Waar in de wereld gaan teksten naartoe? Misschien vervoegen ze de herinneringen van het landschap.)
Die avond. Op weg naar de vergadering. Je gaat langs bij een dierbare vriendin, zodat jullie samen verder kunnen fietsen. Het is een mooie rit. Het gesprek, rond die mooie tafel. Je probeert alles te vertellen. (Je vergeet hoe moe je was.) Wanneer je later terug naar huis fietst, is het alsof je soepel door het nachtelijke landschap glijdt. (En thuis wacht er nog een afwas.)
(De Bachplek wacht.)
Een andere dag. De kinesiste ontdeukt je.
(Hoe zou het zijn, als iemand je zou smelten?)
Tussen het station en je werk probeer je verschillende loopjes uit. (Er zal nauwelijks een verschil te zien zijn, maar je probeert evenwichten te verschuiven, of zoiets.)
Die andere nota. Je ploegt door alle teksten waarvan je een analyse moet maken. (Soms slaat een poëzieverlangen toe. Mooie teksten kun je aanraken. Sommige teksten weerstaan alle schoonheid die naar hen zou kunnen komen.)
Een afspraak met een vriendin. Je probeert een plekje te zoeken buiten waar je petje je genoeg zal beschermen voor de zon. Ze had het boek nog niet dat je haar cadeau doet. (Je voelde dat dat boek bij haar zou passen.) Een mooi gesprek. (Terwijl lopen zoveel fascinerende mensen voorbij door de straat. Je kijkt.)
Die avond werk je nog verder aan de nota. (Je probeert niet te denken aan de lege plek waar je zou willen zijn.)
Een andere dag. Je hebt dat ene stuk van de nota nog te schrijven. (Het is een moeilijk stuk, weet je. Het gaat over een tekst die je pijn doet. Het gaat niet over, denk je, tekstpijn.) De nota is klaar. (Iets wordt rustig.)
Tijdens de vergadering zeg je aan je nieuwe collega dat jullie soms ook wel gewoon ernstig zijn. Ze zegt dat ze dat al begrepen had ondertussen. (Het komt wel goed, denk je.)
(Soms zou je willen liggen, in die plekken die je ziet tussen de woorden.)
Die avond. Een lang telefoongesprek. Haar verhaal raakt je erg. (Ze kan wel wat Bach gebruiken, zegt ze.)
Later, een ander lang telefoongesprek. (Je begrijpt alles, voelt alles, denk je.)
Tijdens de nacht mag het verdriet door je lichaam bewegen. (Iemand zou je zachtjes uit elkaar mogen leggen.)
Een volgende dag. (Je komt iets trager op gang, voel je.)
Je mag nog eerst naar die ene vergadering. (Buiten maakt de stad zich klaar voor zoveel mensen die door de straten zullen lopen. Terwijl jij naar Bach zult gaan.)
Ja, ze gaat mee. (Je bent blij.) De dingen schuiven netjes in elkaar.
Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.
Je ruimt wat dingen op. (De plek is blij.)
(Misschien zou je het kunnen gebruiken, wat vakantie. Traag bewegen door het huis. Niemand die iets vraagt.)
Je vertelt over Bach. Over hoe de tranen altijd komen bij dat ene stuk. (De tranen komen.)
De trein neemt je mee, op weg naar huis. Je kijkt naar de mensen op het perron van aankomst, in de straat, in de winkel. Het huis is blij dat je er weer bent. (Blijf even bij me, zegt het huis. Je kunt een plek zijn voor een ander, ook als die ander een huis is.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten