Een nieuwe week. Op weg naar het station zie je ze rijden, terug op weg naar school. De twee jongens die je ongeveer elke dat ziet rijden, klokvast, al enkele jaren. Ze hebben altijd zoveel te vertellen onderweg. (Je hoopt dat ze vrienden voor het leven blijven.)
De dag is leeg. Een overleg dat voorzien was, is geschrapt. Je kunt rustig alle dingen doen.
(Het is alsof je lichaam iets leerde de voorbije dagen, alsof het iets zag, denk je. Wat dat betekent, weet je niet helemaal.)
(Een rusteloze nacht, in golven.)
Een andere dag. Een beetje haperend beginnen.
Iedereen is er weer. Verhalen.
(Misschien moet je wachten, misschien is het te weten.)
Het webinar. (Je ziet al allerlei mogelijkheden om dat materiaal te gebruiken.)
Op weg naar het station zegt iemand je naam. En ineens herken je haar, van vroeger in het dorp. Het gesprek ontroert je heel erg. (Een geschenk.)
(En wie zou je zien?)
Een andere dag.
(Je moet echt iets doen aan dat probleem in huis, denk je. En je weet wat, het zal niet weggaan.)
(En je weet al van tevoren hoe het je steeds zenuwachtig kan maken, je begrijpt niet helemaal waarom.)
Je probeert je te concentreren op de dingen.
(Je weet wat je moet doen, je zult het doen zodra je weer thuis bent.)
Je stuurt een bericht om het probleem uit te leggen, vraagt dat ze iemand sturen. Je krijgt meteen een vriendelijk antwoord van Dorien. De afspraak is gemaakt voor de volgende dag.
(Zo simpel was het dus.)
(Je probeert te zien welke laag in je huid het raakt. Iets met veiligheid. En je ziet hoe je het toch gewoon weer gedaan hebt.)
Je werkt de documenten af waaraan je nog bezig was.
De nacht is rustiger. (Wie zie je?)
Een andere dag.
Na de middag weer thuis. De meneer die de herstelling komt uitvoeren is er. Hij stelt je meteen gerust. (Om een of andere reden denk je dat zo’n meneer je onmiddellijk zal duidelijk maken dat je dom bent.) Je helpt hem zoveel mogelijk. Je leert weer allerlei dingen bij. Hij is vriendelijk, doet zijn werk goed.
Het huis is blij. (Iets is weer in balans.)
Je hebt werk in te halen, doet alle dingen op het lijstje. Je bereidt de commissie van de volgende dag voor. Je maakt het eerste bericht van een nieuw initiatief. (Je vindt het leuk en spannend, het idee dat je elke week zo’n bericht gaat maken. Net echt.)
De volgende dag. Een vroegere trein halen, zodat je zo vroeg mogelijk kunt beginnen aan de vrijdagtekst. Je werkt zo snel mogelijk. (Het is iets van routines, denk je, die je zorgvuldig afwerkt steeds.)
Je zet je eerste bericht online. (Zou het iets doen? Zou iemand reageren? Hoe moet je eigenlijk die letters vet maken?)
Je sluit aan bij de commissie. De ene na de andere presentatie. (Ze noemen het pitch, dat klinkt echter waarschijnlijk.) Je stelt enkele moeilijke vragen, enkel om te zien hoe ze erop reageren. Het is interessant, en soms teleurstellend.
Op weg naar huis. Je bent moe.
Die avond, het verjaardagsfeestje van een vriendin. Je doet je best om op tijd daar te zijn. (Je bent weer te vroeg, blijkbaar.) Het is mooi, te zien hoe de mensen binnenkomen, hoe zij ze ontvangt. Een mooi gesprek.
Je probeert niet te laat te vertrekken. Nog een lang gesprek net voor je buiten bent. Iemand komt je bedanken voor je boek. Het ontroert je heel erg. (Een geschenk.) En nog iemand die je naam noemt, die je na heel even ook herkent, van vroeger in het dorp. Van het huis aan de andere kant van de straat. (Wonderlijk.)
Een andere dag. Na de weekendboodschappen koffie drinken met je maatje.
In de namiddag ben je een beetje zenuwachtig voor die avond, voor het optreden waar je naartoe zult gaan. (Alsof je het nog altijd niet helemaal kunt geloven.)
Je fietst naar het optreden. Op de weide zie je een vriend, met zijn dochter. Hij bracht je een beetje op weg om die muzikant te leren kennen. De vorige dagen heb je, net als hij, nog eens uitgebreid geluisterd naar zijn platen.
Je staat op enkele meters van het podium. Hij komt op. (Hij is het echt.) Hij ziet er wat ziekjes uit. Hij verontschuldigt zich voor zijn verkoudheid, die hij er in de loop van het concert een beetje uit lijkt te zingen. (Hoe wonderlijk is dit, denk je.) Je ziet alles, hoort alles. (En hij zingt ook dat heel mooie nummer dat je steeds zo ontroert. Hoe hij afrekent met zijn vader.) Na enkele nummers komt zijn vrouw mee op het podium om mee te zingen. (Later zie je een foto van hoe ze samen in een gondel in Venetiƫ zitten. Hij voelt zich duidelijk beter op een podium.) Een geschenk.
Je fietst met brede glimlach naar huis.
Een nieuwe dag. Je werkt aan de documenten voor de vergadering.
(Je leest een verhaal over een eerste minister die blij zegt te zijn dat het ‘groene masochisme’ voorbij is, waarbij hij het heeft over klimaatbeleid. Je leest een verhaal over een eerste minister die zich eraan stoort dat het debat over Gaza “in morele termen” wordt gevoerd. Je verontschuldigt je bij je planten voor je geroep.)
Je vertrekt naar Brussel voor de betoging. De trein zit overvol. Ze weten waarom ze hier zijn.
Met velen sta je te wachten. Je ziet overal bekenden. Mensen hebben rode kaarten. Veel kinderen, veel oudere mensen, ze willen er zijn.
Je vertrekt iets vroeger dan je zou willen uit de betoging, het is net iets te warm voor jou. (Misschien mag dat, al voel je je een beetje schuldig. Dat je er was, het doet ertoe, zegt een stem in je.)
Thuis zoek je de plek van het zondaggevoel nog even op, een aanraakbare plek. Het is goed.