10 januari 2014

Hebben of zijn

Hoe zit het nu eigenlijk? Heb je een lichaam, of ben je een lichaam? Politiek correcte antwoorden geven is niet zo moeilijk, maar die stellen je wel niet altijd helemaal gerust.

Je kijkt naar jezelf. Hoe je dat lichaam voortbeweegt door de straat. Een beetje moeizaam. Tegen de wind in. En het is alsof je telkens alle onderdelen op gang moet trekken, als een soort marionet. Alsof je merkt hoe elk been zich ontrolt. Alsof je ineens beseft dat al die onderdelen een gewicht hebben, bijna afzonderlijk.

Je bent op weg naar huis, je bent er bijna. Na een late vergadering. Je had vroeger thuis willen zijn. Thuiskomen om weer te vertrekken. Dat zit er niet meer in. Je merkt dat je niet eens merkt hoe je, bijna soepel, over de kasseien stapt. Onverwacht.

Je denkt nog even terug aan bijna een week eerder. Het onweer met de zwarte lucht. Hoe je even ging schuilen onderweg. Hoe je daar stond. Je afvroeg of dat lichaam genoeg was om het onweer door te komen. Alsof het onweer je zou komen vinden onderweg. Je vertrok toch maar, na de hagel. Mooi rechtop lopen. (En stiekem toch sneller willen kunnen lopen.)

Ervan schrikken dat je zo moe bent als je ’s avonds in de zetel gaat liggen. Tegen jezelf zeggen dat dat misschien wel normaal is na een dag werken. Antwoorden dat je na de vakantie nog niet helemaal terug in het ritme zit, en daarom misschien wel gewoon normaal moe bent. Het toch niet helemaal vertrouwen. Een beetje raar naar dat lijf kijken als je uiteindelijk in bed ligt, en voelt dat je zeer snel in slaap zult vallen.

Zoveel pijn hebben in je rug dat je met tranen over straat loopt. Regende het maar, denk je.

Dat er allerlei plekken zijn op je voetzool die zouden verbonden zijn met onderdelen van dat lijf. Die daar weergeven wat er elders gebeurt. Je voetzool lijkt nog veel groter. Alsof je alle plekken kunt zien. Je ziet de plek waar het nu lijkt te trillen. Je duwt op die plek, iets met bliksems in je lijf. Nadien iets met bijna-tranen. Hoe iets uit je vertrekt. Daarna toch nog maar even controleren op de voetzoollandkaart.

Uitstralen, hoe zat dat ook weer? Dat wat je in je handen voelt, soms. Als een soort omgekeerde afstandsbediening. Elders begint het.

Je loopt tegen je nek op. Zoals tegen de muren, of zo. Is het sleet, of is het droesem? Soms wil je het niet weten.

’s Nachts wakker worden en merken dat je lichaam je in de steek laat.

En het verlangen, hoe beweegt het tussen hebben en zijn? Hoe beweeg je tussen kijken, milde aanvaardende aandacht, en verdwijnen in zijn?

Er is een deur open gegaan, denk je. Zoveel dagen later.

Hoe zit dat met het ouder worden? Zou dit het zijn?

Als je kwaad wordt op je lijf, heb je het dan, of ben je het?

Zouden er dingen stuk kunnen gaan? Je merkt dat je stiekem begint te rekenen. Hoeveel jaar nog? En hoe gaat dat dan?

Niet meer weten waar jij ophoudt, en een ander begint. En nauwelijks durven zeggen hoe gelukkig dat je maakt.

Een liedje dat je niet loslaat. Waar zit dat in je lichaam? En kun je het verplaatsen?

Staan wachten op het groene verkeerslicht. Traag wachten, als dat zou kunnen. Even door je lichaam lopen. Alle plekjes. Jezelf van binnenuit een beetje uitdeuken.

Wat je handen voelen. Hoe je alleen maar daar bent, op dat moment. Hoe je daarna anders hier bent.

Op weg naar huis. Een vrijdaglichaam. Een lichaam bevat lichamen. Die kunnen veranderen, van dag tot dag.

Geen opmerkingen: