13 februari 2016

En de verhalen

Stel je voor dat we alleen maar verhalen zouden zijn.

Als je een verhaal tegen het licht houdt, kun je er misschien wel dwars doorheen kijken.

Misschien kun je een verhaal over de rug van een stoel leggen, of op een tafel een beetje laten overhellen over de rand.


Misschien kun je een verhaal aanraken met warme handen.


Verhalen wachten soms geduldig. Tot het tijd is. Verhaaltijd.


Vertel je nog een verhaaltje? Je hoort het doorheen de gang, vanuit de andere kamer. Het huis is wankel, dat is het altijd geweest. Het beweegt, met de auto’s die op de kasseien voorbij rijden. Het licht van de lamp voor het huis is ook een beetje wankel. Of komt dat door de takken die bewegen voor de lamp? En je hoort het. Vertel je nog een verhaaltje? Je kruipt naar achter op het bed. Aan het voeteneinde van het bed kun je niet comfortabel zitten, je kunt er niet goed op leunen. Maar je doet of je het niet merkt. Of het om te griezelen moet zijn, vraag je. Nee, is het antwoord. En je verzint een verhaaltje, ter plekke. Het is een rekbaar verhaaltje. Je kunt het net zo lang verder laten lopen tot je weet dat ze slaapt. Waarna jij nog alleen wakker bent. Met het akelige licht van de lamp op straat, en de wind, en het bewegende huis.

Het jongetje en zijn grootvader. Ze gaan samen fietsen. De oude man heeft zijn banden een beetje zacht staan, dat vindt hij beter. Het jongetje wil liever wat sneller fietsen. De brug op. Hij rijdt snel naar boven. De auto’s razen onder de brug door. Een brug verder, daar stond hij ooit, als kleuter. Zwaaien met een vlaggetje. De snelweg werd ingehuldigd. De koning zou in een bus voorbij rijden. De kleuters stonden klaar om te zwaaien. Het leek een eeuwigheid te duren. Zoef. Dat was de bus. Het jongetje dacht dat hij toch de koning gezien had. Maar helemaal zeker was hij niet.

En je hoort weer de Ciaconna. De eerste keer was in een les. In dat grijze gebouw. Het ging over dat ene boek. Het personage in dat boek heeft het over dat vioolstuk. En de assistent die de les gaf, hij had het meegebracht. Met een cassette in de cassetterecorder. En het deed iets in je hoofd. Er werd iets verteld over dat alles van het leven in dat ene stuk zit. Al het verlangen, al het verdriet, al het streven, al het falen. Nu je eraan terugdenkt, weet je niet meer of die assistent dat zei, of toch het personage. Zoveel jaar later zag je een dansvoorstelling, met ook die muziek. De violist stond tussen de dansers te spelen. En nu denk je: het is waar, alles is er, daar.

Toen, die ene keer. Je kwam ’s nachts terug van haar. Naast het kanaal. En daar, in die flauwe bocht, werd je ineens even bang. Het was zoals vroeger, die tunnel in het bos. Toen er nog geen lampen in hingen. Ergens halverwege was het donker, langs alle kanten. Je kunt het niet anders uitleggen dan donker langs alle kanten. Het was alsof je daar, op die plek alle houvast verloor. Alsof je niet meer helemaal verbonden was met de zwaartekracht. Alsof je zomaar uit dit hier en nu zou kunnen vallen, door een scheur in de tijd of zo. Dat gevoel, zo was het, daar naast het kanaal. Een meter of twintig fietsen verder was het al voorbij, denk je. Je vertelde het aan haar. Misschien had je dat niet moeten doen.

Het jongetje in de tuin. Het was bij de schommel. En er was een meisje. Ze was enkele jaren ouder. Haar haar was donker, bijna zwart. Hoe ze daar stond, ze leek zo soeverein. Misschien probeerde het jongetje iets intelligents te zeggen. Hopend dat hij haar ooit zou terugzien. Als hij groot zou zijn. Misschien geloofde hij dat toen nog, dat dat moment komt, waarop je weet dat je groot bent.

Dat ene moment, net voor de vergadering zou beginnen. Je kreeg een telefoon op het werk. Dat die dierbare man er niet meer was. Dat hij zelf het leven verlaten had. De stem aan de telefoon dacht dat je dat wel wilde weten. Wat ook zo was. De dag daarna ging je naar de plek waar je hem altijd zag. Je zag de bange ogen van de mevrouw aan het onthaal. Je zei: ik weet het al. Ze zei: ik was zo bang dat ik diegene zou zijn die het tegen jou zou moeten vertellen. Later sprak je nog even met zijn opvolgster. Hoe het was gegaan. Iets in jou zei dat je je schuldig moest voelen. Je vroeg het haar. Ze ontkende met klem.

De nacht na de operatie. Je werd wakker in die zaal met al dat lawaai. Al die apparaten die stonden te tikken. Je werd half wakker, en het leek zo koud. En de twee dierbare  vriendinnen kwamen je even goeiedag zeggen. Ze stonden daar, met die malle mutsjes op. Daar zijn Yvonne en Yvette, zei je. Ze waren er, zomaar voor jou. Het was mooi. Je hoorde later dat men had getwijfeld of men je de hele nacht zou laten liggen daar, maar uiteindelijk toch maar niet. Men bracht je naar je kamer. Daar was het aangenaam stil. Een zacht licht, niet helemaal donker. Je mocht niet drinken, wel af en toe het water zuigen uit dat doekje. Enkele uren. Langer duurde het niet, wat er nog over was van de nacht, denk je. Waarom weet je nog steeds niet, maar het leek alsof je helemaal veilig was. Daar op die plek, die paar uurtjes. Het was als een cadeau dat je kreeg. De kamer was niet wankel, er kon je niets gebeuren, zo leek het.

Die ene nacht, toen je lag na te denken. En je dacht: ik zou graag veel verhalen vertellen aan haar. Als in een stroom. Zonder tijd. Zonder richting. Gewoon als iets dat je omhult. Een eindeloze stroom. Even was je bang. Stel dat de verhalen even zouden stokken, wat dan? Zou je dan durven of mogen vragen: wacht even, ik moet even wachten op het volgende verhaal, ze komen voorzichtig vandaag. En na even zou je zeggen: ja, we gaan weer verder. Je had dat vroeger ook al aan het voeteneinde van dat bed. Met het donkerbruine kader. Een lichte angst. Dat er geen verhaal zou komen. En dat iets zou stokken, onherroepelijk. Of dat je zomaar door een scheur uit de tijd zou kunnen vallen.

Soms kun je verhalen zien. Niet waarover ze gaan, maar de verhalen zelf. Verhalen zijn tastbaar, aanraakbaar.

Soms kun je zo hevig verlangen naar verhalen dat het pijn doet. Je zou willen roepen: vertel je nog een verhaal? Je denkt: het maakt niet uit welk, het maakt niet uit of je het al eerder vertelde, je mag het zelfs helemaal verzinnen, maar vertel gewoon.


Soms kun je de verhalen voelen in je lichaam. Je voelt hoe ze bewegen, onder je huid, je ziet waar ze bewegen. Je voelt waar je lichaam hard of koud wordt, waar de verhalen zich moeten terugtrekken, achter alle linies. Je voelt waar je lichaam zacht zou kunnen worden, door de verhalen.

Geen opmerkingen: