21 februari 2016

Later

‘Mag ik hier even bij je komen zitten?’
‘Ja, natuurlijk, als je dat niet erg vindt.’
‘Nee, wat dacht je.’
‘Dan is het goed. Zit je goed zo?’
‘Ja. Hoe voel je je?’
‘Een beetje leeg nog, en ook wat sufjes. Maar dat zal wel beteren zeker tegen de avond? Denk je niet?’
‘Ik denk het wel. Heb je pijn ergens?’
‘Nee, niet echt. Een beetje hier, maar dat zal wel overgaan.’
‘Was je bang?’
‘Een beetje maar. Ik mag het niet zeggen waarschijnlijk, maar ik dacht aan jou.’
‘Ja, dat zal wel. En dacht je nog ergens aan?’
‘Het was een beetje als in en uit een droom schuiven. Je bent een beetje ergens anders. En ik dacht ineens ook aan die brief die ik had geschreven aan jou. Het was of ik me plots begon af te vragen of de woorden wel goed waren. Alsof er iets zou kunnen gebeuren waardoor ik geen woorden meer kon maken.’
‘Onnozele. Natuurlijk is er niets gebeurd. En de woorden waren goed. Jouw woorden zijn altijd goed. Ook al lees ik ze soms niet graag. Het zijn de jouwe, en dat is goed.’
‘Kom maar een beetje dichterbij zitten, je zit zo ver weg.’
‘Zo?’
‘Ja, dat is beter.’
‘Eigenlijk was ik ook bang. Ik wou het niet zeggen, maar het was wel zo.’
‘Waarom dan?’
‘Ik weet het niet. Alsof ik vooraf iets had moeten zeggen of zo. Of dat ik je iets had moeten meegeven. Iets dat dicht bij jou kon blijven de hele tijd. Laat maar.’
‘Nee, vertel verder.’
‘Nee, ik kan het niet. Het is ook niet zo belangrijk.’
‘Misschien wel.’
‘Eigenlijk wou ik dat er iets van mij bij jou was, en dat is een moeilijke gedachte. Misschien mag dat niet, misschien kan dat niet.’
‘Kijk eens in die tas daar. Die had ik bij. Zie je wat er in zit?’
‘Dit? Heb je dit meegenomen?’
‘Ja.’
‘Nu ben ik een beetje verlegen.’
‘Dat is niet nodig.’
‘Ik heb nog veel zitten denken aan wat je vertelde vorige week. Over die handen. Ik denk dat ik te snel reageerde. Misschien wou ik er niet over praten, of durfde ik het niet. Maar ik heb goed gehoord wat je probeerde te zeggen, denk ik toch.’
‘Ik was op dat moment ook een beetje verlegen. Ik wou iets zeggen dat belangrijk was voor mij, en het lukte ook niet helemaal.’
‘Je deed het goed, maak je maar geen zorgen.’
‘Wil je niets drinken? Zal ik iets halen of maken?’
‘Blijf maar liggen jij, ik neem het zelf wel. Ik ken de weg hier, dat weet je toch.’
‘Ja, ik weet het. Neem maar wat je wilt, en doe vooral ook wat je wilt, dat zou ik graag hebben.’
‘Misschien.’
‘Wat bedoel je?’
‘Niets, ik was tegen mezelf aan het praten.’
‘Neem maar iets, en vertel me daarna nog maar een verhaal. Dat zou ik fijn vinden.’
‘Oei, een verhaal, kan ik dat wel?’
‘Ja.’

Geen opmerkingen: