28 januari 2018

Faalwegen

‘Wat vond je van de muziek?’
‘Echt heel bijzonder. Het was alsof die muzikanten een plek maakten, en dat ze zelf stonden toe te kijken. En wij mochten er zomaar bij zijn. Het voelde als een bijzonder voorrecht.’
‘Het was alsof de muziek me losmaakte. Bij het begin van het concert was mijn lichaam nog stijf, en dwaalde mijn hoofd af. Maar na een tijd was het of de muziek mij begon aan te raken en me rustig maakte.’
‘Ik voelde me op het einde ook heel aanrakerig. Had jij dat ook?’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Maar misschien was jij ook verlegen?’
‘Wie weet.’
‘Waar heb je vandaag nog aan gedacht?’
‘Aan het falen.’
‘Oei, dat klinkt wel heftig.’
‘Voor mij klinkt het gewoon, eigenlijk. Misschien heb ik me er al wel een beetje mee verzoend. Je wilt altijd het goede doen, en meestal faal je, een beetje toch.’
‘Soms denk ik dat je te streng bent voor jezelf. Je zegt het vaak, dat je het goede wilt doen. En je doet het al vaak.’
‘Misschien soms wel. Vaak denk ik dat ik tekortschiet tegenover de mensen die ik graag zie. Misschien ben ik er niet wanneer ik er zou moeten zijn. Misschien zeg ik niet de dingen die ik zou moeten zeggen. Misschien ben ik soms laf, in een millimeter.’
‘En waarom zou dat voor anderen anders zijn?’
‘Dat klopt waarschijnlijk wel, maar dat verandert voor mij niet zoveel, denk ik. Misschien faal ik ook tegenover mezelf, tegenover wie ik zou kunnen zijn.’
‘En wat je daarvoor dan moeten doen?’
‘Hoe ouder ik word, hoe beter ik het zie. Er zijn zoveel kleine momenten waarop je iets kunt zeggen dat in een seconde het universum verandert. Een millimeter weliswaar, maar toch. En zo vaak doen we dat niet, luisteren we eigenlijk niet echt, denken we alleen aan onszelf, missen we de kans om een ander zomaar iets warms te geven, omdat we dat zelf misschien ook willen. Ik probeer mezelf erin te oefenen om dat wel te doen. Soms lukt het al, en dan voel ik hoe er iets in mijn huid verandert.’
‘Het doet iets met je karma of zo.’
‘Ja, zoiets.’
‘Als ik jou zo hoor, dan faal ik misschien nog wel meer. Jij vindt nog vaak de woorden, ik niet.’
‘Dat is maar een stukje natuurlijk.’
‘Het maakt me vaak machteloos. En dan zwijg ik maar.’
‘Maar je laat het wel voelen. En op de juiste momenten sta je er, op jouw manier. Dan wijk je niet, en doe je iets.’
‘Is dat zo?’
‘Zo voel ik het toch. Het is alsof je dan niet gehinderd bent, door jezelf, door de dingen. In dat ene moment.’
‘Het zou mooi zijn als het zo was. Maar het is wel lief dat je het zegt.’
‘Wat me soms droef en machteloos maakt, is hoe de tijd zich heeft genesteld in mijn huid, in mijn lichaam. De littekens, het verdriet, dat werd gegeven. Het is alsof ik daardoor nog meer faal. Soms maakt het me zo moe.’
‘Misschien is het wel helemaal anders. Misschien zie je daardoor de dingen wel gewoon beter, zie je die millimeter die je anders nooit zou hebben gezien.’
‘Dat is wel waar. Maar ik zie ook hoe mijn armen te kort zijn, steeds, zo lijkt het wel.’
‘Eigenlijk zijn die armen van jou best wel in orde hoor. Je hoeft je echt niet te veel zorgen te maken.’
‘Je was nog in een droom van mij, vorige nacht, trouwens.’
‘Kun je er iets over zeggen?’
‘Misschien straks, het is nog te vroeg. Sommige dingen mogen pas na middernacht gezegd worden.’
‘O ja, dat is waar. Goed dat je dat nog weet.’
‘Gesprekken na middernacht hebben iets magisch. Misschien zijn ze wel voorbij het falen.’
‘Dan moeten we nog even verder wandelen nu. En daarna ga je me alles vertellen.’
‘Alles?’
‘Minstens een beetje ervan.’
‘Ik zal er eens over nadenken.’
‘Er is geen weg terug, dat weet je.’
‘Het falen, dus…’
‘Haha.’

Geen opmerkingen: