29 juni 2024

Schrijven


De week zou wel eens warm kunnen worden, zo lijkt het toch. (Zouden mensen nu weer onmiddellijk gaan zeggen dat het te warm is?)

De conferentie. Jij mag weer foto’s maken. Er zijn heel veel mensen, ze moeten allemaal in die ene zaal. Het wordt er steeds warmer, vooral aan de ene kant van de zaal. Je merkt het, terwijl je heen en weer gaat. De sprekers lijken hun best te doen om vooral zo lang mogelijk te spreken. Je zoekt het licht, hoe het beweegt.

Een afspraak met een goede vriend. Als een rustpunt, steeds weer te merken hoe jullie gelijk denken, als zinnen die elkaar afmaken.

Een gesprek aan de kassa. De kaartlezer heeft geen zin. Het is verzet, zeg je, tegen de existentie. De mevrouw net achter je doet mee in het heerlijke gesprek. Ik heb er nog een boek over geschreven, zeg je. Ze gaat het zeker lezen, zegt ze. (Glimlachmomenten, als een geschenk.)

De mensen verzamelen zich voor de betoging. Ze vraagt hoe het met je boek gaat. Je legt uit hoe je telkens over haar vertelt. Je krijgt een bord van haar, zij maakt foto’s en filmpjes. Jullie lopen door de stad. (Je kunt je niet herinneren dat je ooit met een betoging al door die straat liep.) Zo als vaak bij betogingen ben je een beetje stil, terwijl de anderen roepen. Je kijkt. Je voelt een diep verdriet. Het is goed hier te zijn, denk je. Je kijkt, ze ontroeren je.

Een andere dag. Mensen praten over het weer, dat het te warm is, dat het zo warm nu ook niet moest worden. (Iets in je wordt er heel moe van. Je moet niet kwaad zijn op het weer, denk je, maar wel op die mechanismen en die mensen die dit mee veroorzaakt hebben. Je moet je niet verschuilen achter gezaag, maar gewoon voelen wat er aan het gebeuren is, denk je, stilstaan en kijken, ook als dat moeilijk is. Het blijft in je.) Je denkt aan de oude Julia, ze kon niet goed tegen te warm. En in de zomer kroop Fons op het dak om een tapijt op de lichtkoepel boven de kamer te leggen, zodat het koeler werd.

Je geeft een presentatie voor je collega’s. Om een of andere reden ben je een beetje zenuwachtig, alsof ze misschien te veel zouden verwachten.

De avondvergadering duurt niet al te lang. (In je hoofd tel je af: na deze nog twee te gaan voor je vakantie zal beginnen.)

Je loopt terug naar huis in de avond. De stad lijkt zacht, het is nog warm. Misschien worden de straten en gebouwen ook een beetje moe van de warmte, al zullen ze dat niet toegeven. De planten wachten je op.

Een andere dag. De kinesiste deukt je uit, zoals elke week.

Je komt een bekende tegen op het perron, het is al weer een tijd geleden dat je haar zag. Een mooi gesprek in de trein, ook over een gesprek, toen, dat iets veranderde. En hoe bijzonder dat is.

Je dacht alleen te zullen zijn op het werk, niet dus.

Een namiddagafspraak. Over het energiedossier. (Iets in je is een beetje moe, verlangt naar vakantie. Even niet al die dingen die aan je trekken. Je probeert er niet op te letten.) Tussen de woorden kijk je af en toe naar hoe de mensen bewegen op het terras.

De film die avond ontroert je heel erg. (Week. Goed. Soms heb je weekverlangen.)

Een andere dag. Je maakt kennis met de nieuwe collega die na de zomer zal beginnen. Ze houdt wel van een muziekquizje, wat meteen getest kan worden. Het komt helemaal goed.

De avondvergadering, op die bijzondere plek. Misschien is iedereen wel een beetje moe. Na de vergadering praat je even bij met haar, het is ook lang geleden. Ooit hadden jullie, hier, een heel bijzonder gesprek. Ze vraagt iets over je boek. Vertelt iets over schrijven, hoe het niet gaat, ondanks schrijfverlangen. Ze zegt iets over jouw woorden. Schrijf maar, zeg je, de woorden wachten op je.

Je loopt naar huis, de avond is koeler. De huizen lijken zich een beetje te ontspannen.

Een andere dag. Je knutselt aan de vrijdagtekst, je probeert de vertalingen te voelen. (Ergens in je huid zijn de woorden.)

En telkens je denkt dat de dingen zich neerleggen, komt er weer een andere vraag, of je ook nog even dit kunt doen, en dit. (Je kijkt.)

Voor het filmpje dat ze maakt, moet je op enkele plaatsen in de stad voorbij komen fietsen, zogenaamd toevallig. Je moet het geen enkele keer opnieuw doen.

Je krijgt het bericht dat een tante overleden is. Je zult binnen enkele dagen weer naar het noorden gaan.

Die avond werk je de lange tekst verder af. (Versie 5, dat klinkt wel denk je, net echt.) Je bent wel blij dat het klaar is. (Woorden kneden, de tekst plamuren.)

Een andere dag. De boodschappenronde, zoals elke week.

Een klein gesprekje in de winkel, over Bach. En over welk hemd voor de fotoshoot.

Nieuwe schoenen. De meneer lijkt je nog te herkennen van de vorige keer. Je vraagt eigenlijk gewoon dezelfde schoenen die je aanhebt opnieuw. Ze zijn er nog in je maat. De meneer kijkt naar je schoenen en zegt dat je ze wel iets vaker moet insmeren. (Dat zei hij de vorige keer ook, weer gefaald in de existentie.)

Koffie met je maatje.

Ook nog even de boekhandels, alleen maar om er even te zijn. (De boeken wachten op je.) En toch nog iets meenemen. Als een belofte, voor spoedig.

Later die middag zit je nog even te lezen op het terras. Bij een van de buren is een verjaardagsfeestje bezig. De kleine meisjes komen naar buiten en spelen spelletjes. (Het blijft indrukwekkend hoe ongelooflijk hard en scherp die meiden kunnen gillen.

In de vooravond, even een pittig buitje. De twee broertjes rennen heen en weer in de gutsende regen, ze vinden het geweldig, roepen het uit.

En dat je mag schrijven.

 

Geen opmerkingen: