14 september 2019

Blijven

Je probeert jezelf in de muur te duwen, terwijl die mensen die je zo dierbaar zijn daar staan te praten en te zingen. Over jou. (En gelukkig vooral voor zichzelf, zoals een van hen zegt. Dat maakt je meteen een stuk rustiger.) Je hoort dat Julia er ook bij is. (Ze zit naast je.) Jij gaat ook iets zeggen, dat is toch de bedoeling. (Preventief snotteren bleek niet echt een succesvolle strategie, zo stel je vast.) Je hebt de woorden in je schriftje geschreven, je stottert je een weg door wat je zou willen zeggen. Je probeert iets te zeggen over de kinderen en over je maatje.

Net daarvoor is er een kind geboren. Een geschenk van de kosmos.

(Je lichaam is niet geprogrammeerd om zoveel liefde te ontvangen, denk je.)

Terug tegen de muur kijk je rond, die mensen die je zo graag ziet. Het mooiste geschenk. Ze vinden het fijn om daar met elkaar te zijn. Het ontroert je diep.

(Een gedachte over mensen die misschien wel af en toe even bij je willen zijn.)

Iets over blijven.

Nachtgolven.

Een andere dag. Het lijkt soms alsof je een tanker door de vergadering moet loodsen.

Die avond. Terug op weg naar huis na de vergadering in die andere stad. Het boek is blij dat je er weer bent.

Een andere dag. De schrijver zit vooraan te vertellen over zijn boek. De jonge vrouw die zo ontwapenend staat te zingen. De andere vrouw die een lofrede houdt, zelfverzekerd alsof ze het al een eeuwigheid doet. En nog meer woorden. (De vrouw naast je die de meest gênante vraag van de avond stelt.) Het is mooi en veel en niet wit. (En het had misschien ook alleen over het boek mogen gaan, denk je.)

Een andere dag. Een mooi gesprek over verlangen naar een kind. En drempels in het leven.

Een andere dag. Je bent onderweg naar die plek aan de andere kant van de grens waar je gaat vertellen. In het overstapstation stuurt de conducteur je naar het verkeerde perron, waardoor je de trein mist, en straks de bus niet zult halen. Berichtjes gaan heen en weer, alles wordt onmiddellijk opgelost. Je glimlacht, het komt goed.

(Om een of andere reden ben je een beetje zenuwachtig voor het praatje dat je gaat geven. Je hebt nog hard zitten knutselen aan de presentatie.)

Ze zitten klaar (lichtjes in namiddagmodus). Het is een eer, dat je hier mag staan, denk je. In je hoofd zie je de dingen zo goed die je zo graag aan hen zou willen zeggen. Ook iets over trots. (Misschien is dat ook een vorm van blijven.) Ze luisteren. (Ze zien alleen maar mijn verhaal, denk je, niet mij, hoop je.)

De weg terug. Als een klein avontuur. De oude auto, waar jullie met zijn vieren net in passen, op weg naar het station, met een open dak, lichtjes wiebelend. Twee gevulde koeken op het perron. In het volgende station ga je even rustig op de bank zitten lezen, wachtend op de trein. Men verzoekt dringend alle aanwezigen om onmiddellijk het station te ontruimen. Het duurt net niet te lang, de trein is er nog. Het is al laat als je thuiskomt. (Iets van je verhaal eerder die dag beweegt nog steeds in je lichaam. Je zou even bij de zee moeten kunnen zijn.)

Een andere dag. Een vergadering met geleerde mensen in een andere stad. In je hoofd probeer je de dingen te zien. (Een lichte onrust bij de aanwezigen. De klimaaturgentie is groter dan de tijd die dit onderzoek nodig zou kunnen hebben.)

(Je staat met je verhaal, en zelfs enkele foto’s – lichte koude rilling – in enkele tijdschriften. Iets over kinderen. Reacties komen binnen. Het maakt je een beetje verlegen. Mensen die met je willen praten. Het ontroert je.)

Iets blijft.

Je hebt nog een stukje te schrijven. Het onderwerp kwam pas die ochtend naar je toe. (Zoals steeds verzet je je een beetje tegen je onderwerp.) De woorden stuiteren door je hoofd. Je begint te schrijven. De woorden schuiven netjes aan in je handen. Je lichaam zegt dat de tekst nog niet klaar is. Even wachten is goed.

Een mooi avondgesprek. Iets over getijden van het lichaam. Iets over de dingen waarover je je schuldig voelt, hoewel de zee dat niet gevraagd heeft. Iets over te korte armen, en de liefde. En dat je traag mag vertellen, zomaar. (Dat je even mag blijven.)

Een rare droom. Iets met paarden die in het huis rondlopen. Iets met een kolonne kevers. Mensen die door elkaar heen lopen. Een meisje ziet je en komt naar je toe lopen.

Net voor de ochtend een andere droom die je rustig maakt.

Na de boodschappenronde, de dingen aan kant. Je schuift jezelf terug in de tekst, in het ritme van de woorden. (Onderweg op de fiets waren de voorbeelden en die laatste zinnen naar je toe gekomen.) In een lange adem voeg je toe, schrap je, voeg je toe, schrap je nog meer. Tot de dingen gaan liggen. (Het zal wel weer niet goed zijn, denk je. Maar je wou dit zeggen, denk je. Op een of andere manier. En Kant zal misschien glimlachen.)

Met de rust komt er een licht verdriet over je.

Je ziet iets in je lichaam over blijven.

Geen opmerkingen: