07 februari 2021

Het is warm hier


‘Kom er gewoon even bij zitten, wat maakt het uit?’
‘Ja, misschien wel.’
‘Het is warm hier, het zal jou ook goed doen.’
‘Zo?’
‘Ja hoor.’
‘Vandaag was het een stille dag. Ik had tot nu toe nog niets gezegd. Ik moet weer even wennen aan het geluid van mijn stem.’
‘Als ik een hele dag alleen ben, begin ik soms even hardop te praten. Om mijn stem te horen in de ruimte.’
‘Ben je soms bang dat je zult verdwijnen, in een soort zwart gat of zo, als je heel lang niets zou zeggen en als het de hele tijd stil zou blijven?’
‘Ik denk het niet. Ik weet het eigenlijk niet zo goed.’
‘Soms denk ik dat ik zomaar naar binnen zou kunnen kantelen, in mezelf. Een beetje zoals wanneer je iets als een kussensloop of een handschoen of zo binnenstebuiten zou keren, en dat je dan niet meer terug zou kunnen of zo. Dat iets het dan zou overnemen, iets dat daar al de hele tijd was. Dat dan ineens bovenaan zou zitten of zo.’
‘Ik ben daar niet zo bang voor, ik kom wel altijd terug.’
‘Vroeger had ik er meer schrik voor, nu is het een gedachte die maar heel af en toe eens komt, ineens, in een schok of zo. Had je nog mooie gedachten vandaag?’
‘Even denken. Ja, toch wel. Ik was buiten, in de sneeuw. Het was of die koude lucht me helemaal vulde. Alsof ik mijn hele huid aan de binnenkant kon voelen bij het ademen. En ik voelde me zo vrij en zo licht. Voor het eerst sinds dagen. En ik moest aan mijn vader denken, en het was goed.’
‘Dat is een mooie gedachte. Soms kan de koude lucht een beetje pijn doen als je diep inademt. Het is alsof je dan pas beseft dat de lucht daarbuiten ook gewoon in je is. Dat je lichaam als een soort inlandse watergeul is waar het water van de zee in en uit kan stromen. En dat je dat dan pas beseft.’
‘Eerst was het een beetje zo, dat je die koude lucht precies in je longen kunt voelen. Maar daarna werd het warm.’
‘Ik vond gisteren nog een oude foto terug. En het was alsof ik mezelf niet herkende. Het was alsof ik mezelf bijna rationeel moest overtuigen dat die persoon op die foto door dezelfde ogen keek als ik nu doe. Het is raar. Er zijn veel beelden in mijn hoofd van toen ik kind was. Ik heb ook al veel foto’s van die tijd gezien. Maar zo de jaren tussenin, ergens halverwege tussen toen en nu, daar is er precies meer mist. Ik zag die foto, en ik leek zo lelijk, zo ver weg. Misschien ben ik nu gewoon rustiger dan toen.’
‘En misschien ook mooier?’
‘Dat kan ik natuurlijk niet zeggen over mezelf. Misschien zou ik het ooit eens moeten doen. Foto’s in een chronologische lijn ophangen, jaar per jaar. En dan zien of ik ze zo in mijn hoofd krijg.’
‘Het is toch wel een ding bij jou, dat herkennen. Of de angst dat je iemand niet zult herkennen.’
‘Ja.’
‘Herken je mij nu?’
‘Nu wel. Het had even nodig. En jij?’
‘Ik weet nog alles. In mijn hoofd is het wel duidelijk. Maar in het echt is het dan toch altijd meer. Mijn lichaam reageert dan een beetje als een entiteit op zichzelf of zo. Jouw stem, om maar iets te zeggen. Die klinkt anders, lichamelijker, als je er ook echt bent. Ze raakt me over een grotere oppervlakte of zo. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Ik denk dat ik het wel begrijp. Ik ben soms bang van dat wachten.’
‘Het is misschien ook wel iets van alleen zijn. Dat je lichaam geen routine opbouwt of zo. Misschien is het wel heel normaal.’
‘Het zou kunnen. Had je veel last van de koude de voorbije dagen?’
‘Ja, toch wel. Het kan me heel erg verstoren. Eens mijn rug koud is, komt het precies niet meer goed. En dan voel ik me soms ineens bang en alleen. De ruimte lijkt dan zo groot, terwijl dat eigenlijk niet zo is.’
‘Dit is dus wel goed voor jou?’
‘Ja, het heeft ook iets met herkennen te maken. Als alles weer warm voelt, herken ik mijn eigen lichaam, val ik er terug mee samen.’
‘Zoals nu dus?’
‘Ja.’
‘Dan is het goed. Ik blijf nog even, nog een beetje reservewarmte opbouwen hier.’
‘Lijkt me een heel goed plan. Ik kijk wel.’

Geen opmerkingen: