24 januari 2015

Een wees

Achtergelaten wezens. Wezen. Ze laten je verweesd achter. Ontdaan.

Pas na de hereniging heel je een beetje. En zie je meer wezen.

Een tijdje geleden had je nieuwe handschoenen gekocht. Die oude zagen er iets te fors uit. Die nieuwe handschoenen voelden lekker zacht vanbinnen. Bijna alsof iemand je omhulde.

Je koos XL. Er zijn mensen die zeggen dat je grote handen hebt. En die eerste ochtend op weg naar het werk met de nieuwe handschoenen was het toch alsof er iets kraakte, alsof ze nog niet groot genoeg waren.

Je bent niet echt van het vergeetachtige type. Dingen laten liggen ergens, dat overkomt je niet zo vaak.

Maar er was iets – zo zou blijken – met die nieuwe handschoenen. Of toch met een ervan.

Je ging langs bij een dierbare vriendin. Het was een heel bijzonder gesprek. Ineens werden dingen duidelijk in je hoofd. Misschien was je daardoor wat in de war. Later die avond kreeg je een berichtje, dat je ene handschoen bij haar was blijven liggen.

Je ging ze een dag later weer ophalen. Alles was weer bij het oude, en zo zou het blijven.

Tot nog een dag later. Je kwam terug van de markt, ’s morgens vroeg, en stond klaar om te vertrekken naar het werk. En je stelde vast dat een handschoen verdwenen was.

Lichte paniek. En een soort schuldgevoel. Die handschoen zou zomaar ergens liggen. In de koude. Verlaten. Verstoten? Het was onbegonnen werk om het hele traject terug te fietsen om de handschoen te zoeken. In je hoofd zag je de handschoen overreden worden door vieze autobanden. Daarna zou ze opgepikt worden door de vuilnisman of –vrouw. De zwarte gaten die je ziet als je probeert om in een handschoen te kijken, ze zijn warm en veilig. Nu zou de hele handschoen verdwijnen in een of ander echt zwart gat.

In het kader van ‘probeer vertrouwen te hebben in het leven’ zei je nog tegen jezelf: als het zo moet zijn, zal die handschoen nog wel op mijn weg komen.

Beschaamd en verlegen ging je een dag later toch maar nieuwe handschoenen kopen. Dezelfde. Het voelde als verraad. Maar je kon jezelf er toch niet van overtuigen dat koude handen die ene handschoen sneller terug naar jou zou brengen.

Onderweg in de stad bleef je soms even staan bij een eenzame handschoen op de grond. De jouwe lag er nergens bij.

Tot die ene ochtend, twee weken na de feiten. Je stond klaar om weer naar de markt te gaan. En bij de poort van de garage zag je ze ineens liggen: de handschoen. Je kon het nauwelijks geloven, maar ze was het. XL. Je legde ze al meteen in je boodschappentas. Straks zou je ze dan wel naast de andere nog overblijvende handschoen leggen, om te zien of het wel degelijk om de andere hand ging.

En? Ja!

De handschoenen zijn weer verenigd. Het voelde als een vorm van genade.

Daarna liep je opgewekt door de stad, op weg naar het werk. En toen pas viel het je echt op. Op zoveel plaatsen liggen eenzame handschoenen op de grond. Wezen.

Bij elke handschoen stopte je heel even, om te kijken. Waar het kon, legde je ze op een veiliger plekje, dichtbij, een beetje in de hoogte.

En je probeerde je voor te stellen wat voor soort handen er bij die handschoen zouden horen. Werkhanden, streelhanden, troosthanden, eelthanden, verlanghanden, toverhanden, schuwe handen, kookhanden, aarzelhanden, droomhanden, tekenhanden, gitaarhanden, de-weg-kwijthanden, zoekhanden, terugkeerhanden?

Het is een gedachte die tot droefenis aanzet, het besef dat er in een koude nacht, overal verspreid in de stad, wezen liggen. Zoveel mensen die misschien denken dat iets uit hun leven definitief verdween, zonder mogelijkheid tot herstel. Zouden ze ook denken dat die handschoen terug op hun weg zou komen? Zouden ze verweesd ’s nachts tasten in het lege bed naast hen? Zouden sommigen weer verenigd worden met hun als aflijvig gedachte?

Maar dat die ene handschoen weer bij je kwam, het is een klein wonder. Misschien komt het toch nog goed met de wereld. Of toch een heel klein beetje.

Geen opmerkingen: