06 april 2016

Louis en Billie

Een wat haperende nacht. In etappes. Iets zit blijkbaar vast in je kaken. Onder meer.

Toch een lichte onrust, of zoiets.

Je doet je best om traag te fietsen. Het verhindert je niet om, laten we zeggen, goed op tijd aan te komen in het ziekenhuis.

Je ziet de nummertjes verspringen. Altijd beetje zenuwachtig. Zorgen dat je ineens naar het juiste loket loopt voor de inschrijving. (In je hoofd zeg je: spoor vijf.)

(Ze vragen tegenwoordig in het ziekenhuis zo vaak je geboortedatum dat je je af begint te vragen of je niet op de verkeerde dag geboren bent.)

In de wachtzaal. Te vroeg dus. Altijd een logistiek probleem. Stel dat je je rustig installeert met je krantjes. Hoe doe je dat dan om in één ruk en vloeiend op te staan en alles mee te nemen zodra ze je naam noemen. Dus, maar even de krant lezen, en daarna in stand van paraatheid. “Mijnheer Mertens!” Je bent er in een seconde, ongeveer.

De foto van de longen. Tegen het apparaat staan. “U hoeft uw kin niet zo ver te schuiven, doe maar zo.” Zou de stad van de kin effect hebben op het beeld van je buik? Ongetwijfeld.

Daarna naar wachtzaal L.

De mijnheer tegenover je heeft er duidelijk geen zin in.

“Mijnheer Mertens!”

Klaar voor de echo. Je hebt het geleerd. Als het een man is mag je niet vragen of je zwanger bent. Mannen snappen de grap niet. Het is een man. Je vraagt het niet. Je gaat er dus maar van uit dat je niet zwanger bent.

Blauwe pijl.

Je kent de weg al.

“Wachtzaal D.”

De man naast je zaagt een beetje tegen zijn vrouw. Over het lange wachten. En dat er anderen zijn die later arriveerden en toch eerder binnen mochten. En dat hij daar wel eens iets aan zou gaan doen. Waarna hij blijft zitten. Zijn vrouw staart in de richting van een of andere oneindigheid, hoewel de muur aan de andere kant van de gang dichtbij is.

Zoals beloofd aan haar heb je je goed voorbereid. In je hoofd alle dingen die je straks zult zeggen tijdens het gesprek. Je oefent.

“Mijnheer Mertens!”

In een wip sta je bij de deur. “Mijnheer Mertens Leon?” Nee, toch niet.

Je gaat terug zitten, neemt je voor minder snel op te staan als je naam nog eens genoemd wordt.

“Mijnheer Mertens.” (Zachter dus.) Je staat traag op en gaat naar de deur.

Ze is heel vriendelijk, mevrouw de dokter. Je voelt je meteen rustig.

Ze is blijkbaar niet van plan je het klassieke lijstje vragen te stellen. De eerste vraag zou normaal zijn: zijn er klachten? Ze vraagt of het goed gaat.

In je hoofd zie je alles wat je had voorbereid. (Iemand kijkt mee over je schouder, is klaar om je meteen een lichte pedagogische tik te geven, voor het goede doel uiteraard, als je je te braaf zou opstellen.)

Je denkt: laat ik maar alles zeggen wat ik me had voorgenomen, gewoon rustig. Je legt uit waarom je de jaarlijkse klachtenvraag nooit goed kunt beantwoorden. Je legt uit hoe dat zit met je buik, hoe anderen zouden reageren als ze de jouwe voor een week zouden hebben. Je legt uit dat het niet zo fijn was om via een factuur te vernemen dat er blijkbaar een genetisch onderzoek bezig was op jouw tumor van toen. Je legt uit dat dat zoveelste onderzoek en ook nog eens die extra andere onderzoeken en ook nog de mededeling over de hoogrisicopatiënt je niet rustiger maakten. (Zou iemand tevreden zijn met wat je deed?)

Ze luistert heel rustig en legt alles uit. Geen lijstjes met vragen die elk jaar herhaald worden. Je mag gewoon zelf uitleggen dat je enkele kilo’s minder weegt dan vorig jaar. (Meer details daarover geef je niet.) Ze zegt dat je er gezond uit ziet.

Eigenlijk is alles goed. Alle resultaten zijn goed. Waarschijnlijk zit er wel ergens een foutje in je genetisch apparaat, maar waar het zit, weet men niet. Er is een blijvend risico, maar hanteerbaar.

Voor je buiten gaat zegt ze nog dat je altijd mag bellen als je zelf vindt dat er klachten zijn. (Eindelijk iemand die het begrijpt, denk je, na al die jaren.)

In de wachtzaal, of wachtgang, of zoiets. Je verwisselt van stoel, zodat de andere mijnheer Mertens naast zijn vrouw kan zitten. Hij lacht breed.

Het is alsof de tranen al een beetje dichtbij zijn.

“Mijnheer Mertens Jan.” Jan en Leon kijken elkaar even aan, de andere aanwezigen lachen mee.

Daar kom je altijd graag. In het kleine hokje met de twee verpleegsters die je bloed afnemen en de afspraak voor volgend jaar maken. Het bandje rond je arm is zoals steeds heel kleurig. Het is er knus, om een of andere reden.

Je bedankt hen nog, en vertrekt. Je kijkt nog even naar alle gezichten van de mensen in de wachtzaalgang. Veel vertwijfeling, al dan niet gemaskeerd. Maar je bent ondertussen niet meer de jongste, denk je.

Weer buiten zie je dat er berichtjes zijn in je telefoon. Je antwoordt meteen, maar het is moeilijk, met wazige ogen.

Even later fiets je naar beneden. Dikke tranen rollen over je gelaat. (Zoals elk jaar, eigenlijk.)

Je zou aanraakbaar kunnen zijn nu, denk je.

Weer thuis is het alsof de wind zo door je heen zou kunnen waaien. Je eet iets, voor het eerst.

Je vertrekt weer. Nog steeds een beetje week, het zal de rest van de dag zo blijven. Tijd voor een cadeautje voor jezelf. Het leven vieren. Dat je er nog bent, en dat je er nog even kunt blijven, waarschijnlijk. En dat je hoopt dat je dierbaren weten dat je hen graag ziet. En nog.

Het wordt muziek die bij je gemoed van vandaag past. De volledige opnames van Billie Holiday met Lester Young. En de volledige opnames van Louis Armstrong met zijn Hot Five en Hot Seven. Er is iets met dat ‘volledig’, al weet je niet wat. Veel herinneringen en beelden gaan door je hoofd, zodra je de muziek hoort. Je hebt iets over jezelf geleerd, denk je. En over de dingen.

Geen opmerkingen: