16 juli 2017

En ja

De week van bijna, maar nog niet helemaal. Nog enkele laatste vergaderingen, nog enkele dingen afwerken. En dan bijna uitbollen.

Je lichaam lijkt eerder te vertragen dan de rest van wie je bent. Alsof je struikelt over je eigen vermoeidheid.

Je denkt nog tussendoor aan die mooie wandeling. De rust in je hoofd beweegt tussen trage melancholie en traag verlangen. Traag alleszins.

Misschien wil je in een andere zelf vallen, of nog net niet. Kantelrusteloosheid, volgt op rust, soms.

De dingen die je nog moet doen. Je ziet lijstjes kleiner worden.

Die ene grote klus weegt. (Uiteindelijk zul je tegen het einde van de week eindigen met een tekst van 50 punten. Een mooi getal, denk je. Het was minder uitgebreid dan je je had voorgenomen, ooit, maar het is goed genoeg.)

(Tussendoor kijk je uit naar haar weer zien. Traag uitkijken.)

Je hebt ook nog die laatste afspraken te maken voor het boekenprogramma binnen enkele weken. Je hoopt dat het snel rond zal zijn. Dan kunnen de boeken rustig wachten. Vol verwachting.

Je ploegt verder aan die tekst. Je moet jezelf telkens over een drempel duwen, en daarna gaat het wel weer.

Je maakt het huis en de tafel klaar voor haar bezoek. Klein welkomgilletje. (Dat wederzijds blijkt te zijn. Nog een gilletje.) Het is alsof de tijd klopt, al zou je dat niet uit kunnen leggen.

Die avond voel je het, de laatste vergadering voor. Je verontschuldigt je, het ligt niet aan hen. Je voelt dat je naar dit moment al weken hebt uitgekeken, ergens in je hoofd. Onbewust bewust, of omgekeerd. Iets in je huid doet pijn.

(Daarna wil je iets aanraken.)

De andere dag. Je bent bijna klaar met wat je je voorgenomen had, dus. Klaar genoeg.

Je vertrekt naar de meisjes. Het lijkt al zo lang geleden weer.

Onderweg sta je nog even te praten met iemand die je vertelt dat ze een artikel aan het lezen is dat jij schreef. Ze ontroert je heel erg.

Je bent blij hen te zien. Je krijgt verhalen over het kamp. Je maakt kennis (alleen kijken, niet aankomen) met ijs met M&M’s. En je ziet een man op een scooter die er een klein beetje belachelijk uitziet, eigenlijk. Daarna mag je nog paardje spelen en wijs je anderen erop dat oversteken op het zebrapad alleen op de witte strepen mag. En zo.

Het thuiskomen.

En je krijgt ook een bericht uit een ver continent. De grote dieren die je in je dromen zag blijken er ook echt te zijn, vanzelfsprekend.

(Je telt af.)

Je brengt dat ding weg waar je zo lang aan gewerkt hebt. Je geeft het aan de mevrouw aan de balie. (Is wel een beetje spannend, eigenlijk.)

Ergens in de namiddag vertrek je, naar waar je wilt zijn dan.

Uren later stel je vast dat die uren voorbij gegaan zijn. In voorzichtig aftasten en grote vanzelfsprekendheid tegelijk. En weer denk je dat de tijd klopt, of zoiets. (We zijn bezig aan die honderd jaar, denk je.) Het heen en weer ontroert je. Wat brengt jou rust, wat maakt jou rusteloos? Het is niet nodig te vluchten, er blijft steeds genoeg, en meer.

En bij het afscheid in de hal. En ja. Zacht, inderdaad.

(Als je in de nacht naar huis loopt, kijk je naar flarden van vragen in je hoofd. Even later, na enkele woorden, verdwijnen ze weer.)

(Wat je haar ook nog moet zeggen, dat ze je moet zeggen dat je haar naam meer moet zeggen. En dat je moet uitleggen waarom je dat nooit goed geleerd hebt. Het heeft ook nog iets met die mevrouw te maken.)

De volgende ochtend sta je voor het rek. Het chocovraagstuk.

(Daarna blijf je glimlachen.)

Je staat enkele dagen achter met een verjaardagscadeau. Hopelijk mag het van de kosmos.

De omslagen met de boeken en het cadeau zijn veilig in handen van de mevrouw van het postkantoor. (De kosmos kijkt je tevreden aan, en knipoogt.)

Een vroege nacht.

Poetsen met Etta James op een zondagochtend.

(Nooit zeker weten of je die T-shirts tot het einde der tijden met de hand zult moeten wassen omdat de kleur afgaat.)

(Je zou iets willen zeggen, maar je doet het niet. Er is alle tijd, en de tijd klopt.)

Je kijkt naar je handen, en je weet iets.

Geen opmerkingen: