07 juli 2017

Opnieuw beginnen, altijd weer

Het lijkt het gevoel van de week te zijn: opnieuw beginnen, altijd weer.

Het hoort misschien bij die laatste werkweken, het verlangen dat alles klaar is. Je kijkt ernaar uit om een lege dag te hebben, om iets te doen dat al een tijd lag te wachten. Je hoopt om urenlang alleen maar met dat ene ding bezig te kunnen zijn. En elke dag hoop je dat het zal komen. En elke dag komen er de hele tijd dingen ‘die nog even moeten gebeuren’. Opnieuw beginnen, telkens weer. (Je was al goed in het uitstellen van genot, nu ook in het uitstellen van verlangen. Of zoiets.)

En die lichte vermoeidheid, zo net onder de huid. Je hebt net iets minder veerkracht. En dat beginnen, het stopt niet.

Een verhaal schuift zich weer in je hoofd, het was eigenlijk nooit weg. Het maakt je moe.

Het is de tijd van het jaar, waarschijnlijk. Sommige samenkomsten vallen je zwaarder. Sommige woorden, ze zuigen je lichaam leeg, trekken je in een of andere zwaartekracht. Het is gewoon de tijd van het jaar, denk je. Je probeert je telkens weer leeg te maken, om elk moment opnieuw te kunnen beginnen.

En je bent ook blij dat je kunt vertrekken. Je fietst door de stad, op weg naar huis. Je maakt het huis klaar om iemand te ontvangen. Het huis maakt zich klaar, was al klaar eigenlijk. (Misschien moet een huis niet telkens opnieuw beginnen.)

In de nieuwe rode zetel (je doet alsof hij nieuw is). Je kijkt haar aan. Je kijkt naar de woorden. Je handen volgen zichzelf, een beetje. Ze beginnen telkens opnieuw.

Die nacht zoeken je handen iets.

Je staat opleiding te geven. De vorige dag was hun eerste dag, ze zijn nu al heel anders. Er twinkelen al allerlei dingen in sommige ogen. Je geniet van hun verhalen. Gisteren vonden ze je wel ‘sympa’. Je vertelt iets over het kapitaal dat zij zijn.

Die avond loop je weer naar huis. Je bent blij dat je weer alleen bent, onderweg. De zwaarte glijdt een beetje van je lichaam. Je denkt aan de woorden die je zo zult verzenden. Soms weet je niet goed hoe je elke dag andere woorden kunt verzinnen, telkens opnieuw. Alsof het de eerste keer is. Soms geeft het niet. Het is als een ritueel dat je nodig hebt, om je aan de nacht te kunnen geven.

Een volgende dag. Of je ook nog dit kunt doen, en wel voor dat. (Misschien is het de tijd van het jaar, dat je minder goed verdraagt dat dezelfde vraag telkens opnieuw gesteld wordt. Het stond al op het lijstje, je wist het eigenlijk al, denk je. Maar zo erg is het ook weer niet, je begint opnieuw telkens.)


Je lichaam lijkt een beetje in de war, tijdens de vergadering. Misschien is het omdat je de nacht daarvoor weer eens lang genoeg hebt geslapen. Als een soort terugslag. Je nek lijkt je hoofd opzij te duwen. Je adem verdwaalt. Misschien is het de warmte, ook. Je komt telkens terug, naar je lichaam.

In de trein kun je die lelijke stem van die Italiaanse man naast je niet verdragen, eigenlijk. Sommige stemmen zijn lelijk. Je huid verdraagt soms geen lelijke stemmen.

Later. Een gesprek. Iets maakt je verdrietig, zo zul je merken.

Verdriet kan alleen maar sijpelen door je lichaam, je moet wachten.

De andere dag, het is niet anders. Even dacht je dat je iets zag. Het deed je denken aan toen en toen, toen je ineens iets zag, en besefte. Je observeert de gedachten. Ze moeten hun tijd hebben, je moet wachten. Het is niet anders. Je schrijft de woorden, zodat ze daarmee ook bestaan.

En iets zegt je dat je opnieuw zou kunnen beginnen, misschien van een andere plek, nadat de woorden zich neergelegd hebben.

Er is iets aan de hand, zo blijkt. Enige consternatie. Je neemt de krant. Grote lappen tekst, op de voorpagina, en ergens binnenin. En je ziet zinnen staan die jij geschreven hebt. Woorden die van ergens kwamen, jouw hoofd passeerden, en hun plek vonden. Die woorden zorgen voor zenuwachtigheid.

Later zeg je dat je nog steeds verdrietig bent. En je voelt hoe iets verandert. Opnieuw.

Een nieuwe dag. Op de markt. Pas later besef je dat binnenkort, misschien, de druiven weer komen. Dat ritueel mag elk jaar opnieuw beginnen.

Er is weer iets aan de hand. Je leest in de krant het wat forse antwoord van iemand die blijkbaar boos is geworden door die woorden die gisteren in de krant stonden. Forse titels, forse uitspraken. Over dingen waar jij verantwoordelijk voor bent, een beetje toch. Woorden kunnen iets teweegbrengen, zo blijkt. Forse woorden kunnen zo klein zijn.

En je keek zo uit naar een lege dag.

Je krijgt een telefoon. Iemand zegt iets over jouw stem. Iets over mooi. Een radiostem. (En nog enkele woorden die beter niet herhaald worden in de publieke sfeer.)

En je maakt woorden die hopelijk zullen zorgen voor kalmte. Je kijkt naar de woorden.

De woorden, jij bent niet meer dan een doorgangsweg, misschien. Ze bewegen langs jou. Elke zin is opnieuw een begin. Want net daarvoor was er nog niets, alleen wit. Het wit wachtte wel, misschien. Het wit wist misschien al wat er zou komen.

Telefoons. Mensen hebben je nodig, of jij bent toevallig de enige die op hun vragen zal antwoorden.
Je neemt een trage trein, om langer te kunnen lezen.

Weer thuis. Net bezig met het koken. Allerlei woorden komen naar je toe. Via de kosmos. Je glimlacht. Ze nodigen je uit, tot beginnen.

Dit was zo lekker, denk je later.

Je kijkt naar de pijn in je lichaam.

Je begint te schrijven, en er zijn tintels. Heel even. Ze mogen komen, steeds opnieuw.

2 opmerkingen:

Rum zei

Dank je wel Jan.

Jan Mertens zei

Dankjewel Rum voor je mooie reactie.