15 juli 2017

Mannen met baarden

Geachte mevrouw god

Het is al weer een tijdje geleden dat ik nog eens een mailtje stuurde naar u. Ik wil u niet graag lastigvallen met onbelangrijke dingen, u heeft zeker wel beters te doen. Of misschien hoopt u ook wel eens dat iedereen gewoon op vakantie vertrekt en u gewoon even met rust laat. Ik vroeg me dat overigens nog af vanmorgen tijdens het ontbijt, of u eigenlijk af en toe ook eens op vakantie mag gaan, en de boel de boel laten? Is dat voorzien in de voorzienigheid? Ik zou het u alleszins van harte toewensen.

Maar goed. Ik heb u niets te verwijten, u hoeft zich geen zorgen te maken. Het is de mens die ik niet begrijp, soms. Als ik het goed begrijp, heeft u in het kader van uw scheppend werk de mens de vrijheid gegeven. Ik heb soms het gevoel dat sommige mensen, nochtans naar u verwijzend, niet goed begrijpen hoezeer dat een bewijs van uw liefde is. Iemand de vrijheid geven is iemand de kans geven om fouten te maken en opnieuw te beginnen. Het is ook iemand de ruimte geven om het niet te weten, om te twijfelen af en toe, en zo te blijven zoeken naar de wijsheid. Er rust volgens mij meer wijsheid in het zoeken dan in het gevonden hebben. En ik denk eigenlijk dat u er ook zo over denkt. Hoe moeilijk ook, goede ouders kunnen hun kinderen loslaten. Stap voor stap weliswaar. Het is ook een mysterie en paradox: vanaf de geboorte groeit een kind van je weg, het enige moment dat je je kind ‘hebt’, is wanneer het er nog niet is, in de wereld buiten je buik dus. In die vrijheid van een beetje losgelaten worden kun je je misschien wel beter verbonden voelen met diegene die je die vrijheid gegeven heeft. De liefdevolle vrijheid is ook de vrijheid om te kunnen groeien, om dingen te leren, om wijzer te worden. In het groeien en veranderen kunnen we als mens misschien wel een beetje dichter bij u, nader tot u, komen, of zoiets.

U weet dat ik niet zo heel erg slim ben. Ik ben maar een heel gewone man. Dat is op zich al een rare uitspraak, want ik heb er lang over gedaan om mezelf zo te kunnen omschrijven. Ik heb nooit goed geweten wat dat zou moeten zijn, een man zijn. Toen ik vanmorgen in de Inno op de herenafdeling tussen de solden liep en al die mannen zag, was ik al een beetje in de war. Ik nam me meteen voor om een keer terug te komen, op een moment dat er minder mannen zouden zijn. Net daarvoor had ik nog een hemd gekocht in een andere winkel, met faire kleding. Ik ging naar boven, keek rond, zag het hemd dat ik leuk vond, ging weer naar beneden en legde het klaar voor de mevrouw van de winkel. “Dat ging snel!” Dat zei ze. “Zoals mannen dat doen.” Het maakte me een beetje verlegen, maar ik bevestigde dat qua snel kleren kiezen ik misschien wel een man ben. Nadien op de fiets was ik nog een beetje in de war. Toen dacht ik nog aan de woorden van een vrouw die ik graag zie en die me al enkele keren heeft gezegd dat ik een man ben. Dat zij dat zei, maakte me gelukkig. Ik hoef hier geen verdere details te geven, aangezien u alles ziet en alles weet. (Dat vroeg ik me trouwens af toen ik vanmiddag zat te eten. Is dat niet vreselijk vermoeiend? Altijd alles moeten zien en weten? Als u ons de vrijheid kunt geven om te zoeken, wie kan dan aan u de vrijheid geven om het af en toe even niet te moeten weten? Het is een vraag die ik alleszins niet aan Etienne Vermeersch ga stellen. Ik stel overigens geen enkele vraag aan Etienne Vermeersch, zoals u ongetwijfeld goed zult begrijpen.)

Waar was ik? Uw wegen zijn ondoorgrondelijk, en de omzwervingen van mijn woordenzoekende hoofd blijkbaar ook. O ja, ik weet het weer. Kappers. Ze noemen zichzelf barbier. Dat klinkt nog wat heftiger. Zelfs als ze niet in Sevilla zijn geweest. Maar het was dus in het nieuws vorige week, dat verhaal van die twee kappers die hadden geweigerd om een vrouw binnen te laten, omdat het dus een mannenkapsalon is. Het ging nog niet eens om het haar van die vrouw, maar wel om dat van haar zoon. Groot gedoe in de diverse media. Het enige wat ik dacht was dat ze mij dus zeker nooit in die zaak zullen zien. Het barbierargument was dat ze een zaak willen waar mannen ‘nog een man’ kunnen zijn. Van zo’n argument krijg ik altijd spontaan diverse vormen van jeuk, verspreid over diverse plekken van mijn goddelijke lichaam. (Oei, goddelijk? Sinds ik gisteren een stuk uit een boek heb voorgelezen aan die vrouw waarover ik het eerder had, een stuk over Spinoza, weet ik dat mijn lichaam op een of andere manier een beetje goddelijk is. Ik moet zeggen dat ik mij dat in haar geval beter kan voorstellen dan in mijn geval, maar goed. Ik weet, of hoop, dat er in uw universele liefde ook een heel klein plekje is voor mij, een plekje waar ik even kan blijven, voor een minuut of twee. Zoals in dat liedje ja, u weet wel wat ik bedoel.)

Maar blijkbaar is het dus voor sommige mannen belangrijk dat ze het idee hebben dat ze ‘nog een man’ kunnen zijn. Dat heeft dan vaak ook iets te maken met baarden en tattoos. (Ik kus niet zo graag mannen met baarden, eigenlijk, maar dat is weer een andere discussie.) En, om zichzelf, nog een man, te kunnen zijn, zou dat moeten gebeuren in de afwezigheid van vrouwen. Zucht. Ik word daar zo verdrietig van, mevrouw god. Dat kan toch nooit uw bedoeling geweest zijn? Ik herinner me dat we ooit, op een kamp of zo van de jeugdbeweging, met onze groep gingen slapen in een of ander gebouw van de parochie. En die priester zei ons dat wat god geschapen heeft de mens niet mag scheiden. Dat had die mens goed gezien, dacht ik toen al. Het was veel fijner om niet alleen met de jongens in die zaal te liggen slapen.

Ik stel me dan voor dat in die ‘nog-echte-mannen-kapperszaak’ de aanwezige mannen ongestoord de meer subtiele grappen kunnen laten circuleren door de ruimte. (Misschien moet er voor gore grappen ook een circulatieplan worden uitgevonden, maar dat is eveneens een andere discussie.) En dat ze vervolgens een intellectueel debat houden over de discussie die de voorbije weken in sommige kranten werd uitgevochten. Over de verschillen tussen mannen en vrouwen, en hoe dat alles ooit, lang geleden, is vastgelegd in een of ander onderdeel van onze menselijke software. Met een verwijzing naar de evolutionaire biologie gaan sommigen dan beweren dat dingen die vastgelegd zijn in ons apparaat in het pleistoceen tot op heden zouden bepalen wat wij doen, wat wij zouden moeten doen, en wat we verondersteld worden te doen.

Wat een onzin! Dat is het enige dat er dan door mijn hoofd gaat. Zoals gezegd ben ik niet zo slim, maar het woord evolutie wijst volgens mij op het concept evolutie. Dat dingen veranderen dus. Ik weet dat u helemaal geen moeite hebt met de evolutietheorie, net omdat u dat element vrijheid hebt losgelaten in uw creatie. Als het al zo zou zijn dat er in het pleistoceen een of andere deuk in mijn genetische carrosserie is geplaatst die mij als man in een of andere richting zou kunnen duwen omdat dat in die tijd misschien een slimme manier van doen zou zijn geweest, dan wil dat toch helemaal niet zeggen dat ik me daar nu ook maar iets van moet aantrekken. Als die deuk uit het pleistoceen mij dus zou duwen in de richting van die barbiers, dan kan ik alleen maar blij zijn dat ik vast kan stellen dat ik geen enkele, maar dan ook geen enkele aandrang voel om daaraan toe te geven, integendeel. Evolutie is dus mogelijk, en liefdevolle vrijheid ook. Zoveel redenen meer om samen met u te geloven in uw droom.

Dat dacht ik trouwens dan weer terwijl ik vanavond zat te eten. Ik denk dat u dat vaak zou willen zeggen: geloof in mijn droom, je hoeft niet in mij te geloven, of toch niet op een manier die echt wel een beetje overdreven is. Want het goddelijke kun je gewoon aanraken, in een ander.

Ik heb gelukkig niet de ambitie om ‘nog een man’ te zijn, en dat terwijl ik volgens het pleistoceen meer ambitie zou moeten hebben dan een vrouw. Ik ben er na al die jaren wel achter gekomen dat ik wel blij ben dat ik ‘een man’ ben. Het had ook een vrouw mogen zijn, maar een man is ook wel goed. Eigenlijk wil ik alleen de man zijn waarin ik pas. Wat de goddelijke lichamen betreft, houd ik iets meer van vrouwen dan van mannen. Als het anders was geweest, was het ook goed geweest. Maar ik vind het wel een zeer fijn gevoel om van vrouwen te kunnen houden. Het fijne is om vast te stellen dat het lichtjes verwarde type man dat ik ben goed kan passen bij zoveel interessante vrouwen die ook niet goed weten of ze ‘het’ wel helemaal zijn, waardoor ze zo ongemeen boeiend zijn, en het dus helemaal zijn. Ik ben trouwens ook blij voor hen dat ze geen dikke baard moeten voelen als ze me kussen. (Ik laat mijn baard alleen in het weekend staan, en dat is qua schuurpapier al ruim voldoende.) Ergens op mijn lichtjes in verval zijnde, doch goddelijke lichaam bevindt zich overigens een zeer kleine tattoo. Het goede nieuws is dat die helemaal niet opvalt, en enkel door fijnproefsters kan gevonden worden.

Eigenlijk wou ik gewoon het volgende vragen. Als u nog eens een nieuwsbrief verspreidt, kunt u het dan nog eens goed uitleggen, dat de rijkdom van uw creatie rust in de vrijheid dat alles verandert en dat niets voor eeuwig vastligt? Dat is toch een belangrijk deel van de essentie van een droom. En geloven in dromen is dan weer een belangrijk deel van wat we zouden kunnen zijn, als mens. Het is maar een suggestie natuurlijk.

Maar bovenal wens ik u een deugddoende vakantie, het is u meer dan gegund.

Geen opmerkingen: