08 september 2018

De stille grens

Een klein beetje moe aan de week beginnen. (Zondagen zouden lege plekken moeten zijn, een beetje toch.)

Soms even denken aan de zee. Hoe je daar zou zitten.

Een dag die je elk jaar opnieuw even doet denken aan toen. Toen je snel door het gewoel moest, om een potje af te geven in het ziekenhuis. (Het is zo banaal, en het was een moment dat zo beladen was, waar zoveel lijnen samenkwamen. Je kunt die hele middag nog voor je zien.)

Soms verlang je naar trage woorden.

Een belangrijk gesprek. Het is alsof je het kunt zien, uitgespreid op een wit vlak.

De nacht is rusteloos. Je lichaam moet wachten, tot het tijd is. Er is geen andere weg.

(Het is alsof je je huid kunt zien. Je huid wacht op de zee.)

Een andere dag.

Nota’s. Je moet een kleine drempel over.

Een avond. Je loopt met een vriend door de straat. Je steekt kaartjes in de bussen. Het heeft iets wonderlijks, daar te lopen. De avond is mooi.

Een andere dag. De kinesiste begint aan je rug. Je schaamt je een beetje voor de pijn. (Wat eigenlijk ook een relatief onnozele gedachte is. Eigenlijk.)

(Weermeneren die maar blijven herhalen op de radio dat het zeker gaat regenen. Overal die regenjas meenemen. En het veel te warm hebben, te zweterig.)

Soms verlangen naar de oever. Watching the river flow.

In de trein, terug naar huis, na een omweg. Het ritme doet je goed. Hoe het landschap beweegt. Je kijkt een beetje sufjes voor je uit. De drie jongens een rij verder maken veel lawaai. Alsof ze niet anders kunnen.

Die avond, na de vergadering. Je loopt traag door de stad. Je stap veert een klein beetje. Je oefent erop, tijdens het stappen.

Je denkt aan iemand. Je zou haar stem even willen horen, misschien.

Verhalen over planten. Ze groeien met iets van levenslust. En dat zo dicht bij je. Het verwart je. Iets met uitgesteld geluk.

(De mevrouw van de Flair heeft je overigens nog niet teruggebeld. Je zult dus inderdaad te oud zijn.)

Die avond. De mevrouw blijft maar praten. Even weet je niet goed waar ze met het gesprek naartoe wil. Nadien bedankt ze je voor het gesprek, het was wat ze wou. Soms is het zo eenvoudig.

Een tent afbreken met Bob Dylan.

Je rug voelt zich nog niet helemaal thuis in de nacht.

Een andere dag. Het lijstje wordt korter, zo lijkt het wel.

Soms zou je even willen gaan liggen. En iets fluisteren.

Je praat met een dierbare vriendin. Je ziet de beelden van twee meisjes voor je, hoe ze naar school gaan. Ze lijken ver weg, het verwart je een beetje. Je vertelt over de piano. Je merkt hoe het je ontroert. (Je zou willen dat je zus erbij kan zijn, op het moment dat komt.) Wat zou het betekenen?

Na een interne dialoog tussen verschillende versies van jezelf aanvaard je dat het een goed idee zou kunnen zijn om een tekstje te schrijven. Het eerste deel, de andere volgen later. Bij de afspraak hoorde ook dat je je foto erboven zou zetten. Het went nooit…

Op weg terug. Nog twee afspraken te gaan. Je hapert een beetje.

Het is al laat als je weer thuis bent, laat genoeg alleszins. Na het koken en de afwas legt iets zich neer. Je drijft een beetje weg in soezerigheid. Je denkt dat het mag. Tot de binnenkomende berichtjes je doen schrikken. (En dan moet je ook nog je bril gaan zoeken om goed te kunnen antwoorden.) Een berichtje blijft ergens steken, in space. Je ziet het icoontje, maar het berichtje is nergens te bespeuren.

Je aarzelt om jezelf aan de nacht te geven. Pijn onder je huid. De taxi buiten blijft nog ruim een half uur ronken. (Blijkbaar kunnen de taxichauffeur en de mevrouw die hij thuisbracht maar geen afscheid nemen… Je probeert overheen de ronkende motor te denken, aan een of andere licht tragische liefdesgeschiedenis. Het helpt maar een beetje.) Je moet wachten op de tijd.

En ook je buik.

De verhalen van de dag.

(Je leest dingen die mensen over je schrijven. Ze maken je heel klein en verlegen. En heel dankbaar, voor die mooie mensen die zomaar in je leven rondwandelen. Hoe verloren zou je zijn, zonder hen?)

Tussen alles wat moet gebeuren wil je even bij je maatje zijn.

Je stapt de winkel binnen. Je begint met uit te leggen dat je vraag waarschijnlijk heel dom zal zijn. (Soms helpt dat.) Dat je dat icoontje niet weg krijgt van het scherm van je telefoon. Dat er dus nog steeds ergens een berichtje ronddoolt in de onmetelijke ruimte, ver weg van huis, zonder hoop ooit aan te komen. (De man zegt – natuurlijk – dat je vraag niet dom is. Hij kan echter – het wringt een beetje, voel je – ook niet meteen met een vloeiende beweging, volleerd, alsof hij weet hoe het moet, je probleem oplossen.) Het wissen van een sliert blijkt de oplossing.

Een mooi gesprek op het voetpad. Met sommige mensen deel je de tijd, en de verhalen. Ze maken je warm.

Als je later weer thuis bent, wis je nog enkele slierten. Het voelt wel lekker. De sliert van die stem blijft voorlopig nog wel even.

Je verlangt naar de andere kant van een stille grens. Daar waar je een beetje uit elkaar kunt vallen.

Geen opmerkingen: