21 december 2018

De zee vanbinnen

Een plekje vooraan, dicht bij de dansers. Je bent wel toe aan dicht, denk je.

Welke talen huizen er in je lichaam? Misschien ken je die van de woorden het best, misschien is zelfs dat niet waar. Misschien zijn ze een veilige plek. Met welke taal kijk je, luister je, zou je kunnen spreken? Door welke taal kun je je laten raken?

Je verlangt naar de taal die zou kunnen horen bij de bedding die je in je ziet, ergens vanbinnen. Je ziet zonder woorden.

De vorige keer toen je haar zag, danste ze op de muziek van die man die altijd wel ergens in je hoofd aanwezig is. Je was een beetje bang van het schuren van twee werelden, twee talen. Je ervaart die muziek van hem altijd heel woordelijk. Je wist niet hoe de bewegingen zouden werken, zonder uit te beelden, zonder een spiegel te zijn, hoe ze hun eigen taal zouden zijn, als een eb en een vloed.

Nu danst ze zelf niet. De vrouwen dansen, en het is een beetje alsof ze zelf met hen mee danst, en tegelijk ook niet. Je ziet die vrouwen, hun spieren, hun lichamen, hun vormen, hun zwaartekrachtverleiding. En je ziet de bewegingen. Zoals je niet weet waar de golf ophoudt en de rest van de zee begint. Misschien is de golf wel het verlangen van de zee, en de zee de troost van de golf.

Ze verbeelden niet, ze zijn. Soms zijn ze als elkaars trilling, na een steen in het water. Soms zijn ze elkaars bestemming. Soms zijn ze elkaars eenzaamheid. Soms zijn ze elkaars onlosmakelijkheid. Soms zijn ze elkaars afwezigheid. Soms zijn ze elkaars onbereikbaarheid, draaiend in zichzelf.

Soms ontsnappen ze aan de tijd, aan de schuldige aarde, in dat draaiende lichaam.

Misschien loopt de zee door, tot in jou, tot voorbij jou.

Je denkt aan liefde die was, die is. Aan wat je lichaam zich herinnert, en wat nog niet, en nooit. Het heeft iets met taal te maken, talen. En wat niet kon, niet kan. Zonder de grammatica.

Verhalen. Ze bewegen bijna achteloos door de ruimte. Het is goed. Je begrijpt iets.

In de nok van de avond naar huis. Geschiedenissen schuiven al over elkaar heen.

Een andere dag.

Je zoekt een plekje ergens achteraan in de kerk. Daar kun je toeschouwer zijn.

Je moest hier zijn, dat wist je. Het heeft iets met de getijden te maken.

Verhalen over iemand die er niet meer is, en in die verhalen toch ook wel. Je kijkt, ziet bewegingen, je ziet mensen, en hoe ze in elkaar overlopen.

Je hoort de betekenis van het woord stemgemis.

Je bent een beetje verlegen, ook.

De verhalen die je kende, de verhalen die je vermoedde, de verhalen die je nog niet kende. Ze bewegen. Soms in en uit elkaar, soms met elkaar, soms naast elkaar. Zo gaat het met een leven. Het is wat het is.

Iemand zegt je dat het goed is dat je gekomen bent. Die woorden zijn mooi.

Buiten ga je nog even iets tegen haar zeggen. Misschien mag dat wel niet, denk je heel even, en dan weer niet.

Je vertrekt. Iets is koud.

Je denkt aan liefde die was, die is. Waar de zee geweest is blijft het land zich het water herinneren. Je begrijpt iets van hoe het was, wat het was. Wat was het voor jou, wat was het voor haar, misschien weet de zee het.

Je fietst verder in de regen.

Het verhaal blijft bewegen. Misschien verlang je naar woorden.

In de nacht bewegen de verhalen van de dag nog hevig door elkaar heen. Je moet wachten tot ze zich neerleggen, een beetje.

Een andere dag.

De drukte duwt je voor zich uit. Je had het anders gehoopt.

Je had gehoopt om meer tijd te hebben voor dat ene moment, maar het is niet anders.

Het schrijfmoment. De wens. In de rivier kun je de zee aanraken.

En pas daarna, als de woorden er staan, als je ziet wat ze je zeggen, kun je echt denken aan het kantelen. Het is de dag van het kantelen. Zoals er tussen twee bewegingen, twee aarzelingen, twee tastverzoeken een niemandsland kan zijn. Het is de dag van dat nulpunt. Het is een dag die je moet eren.

En ook straks zul je buigen voor de dag, voor het kantelen, voor de zee vanbinnen, voor de afdruk van de liefde in het zand, voor het onvermogen en het weten, voor de dans, voor wat was en is.

Geen opmerkingen: