29 december 2018

Rivierbesef

‘Het is fijn om met jou hier te kunnen wandelen.’
‘De vorige keer dat we dit deden is al wel heel lang geleden, denk ik.’
‘Misschien maakt het wel niet uit. We zijn er nog, en we zullen er wel altijd zijn. Of zoiets.’
‘Dat zei je altijd vroeger. Voor altijd.’
‘Ik herinner me nog een mooi kaartje dat ik van je kreeg. En dat stond daar ook op. Dat ik dat altijd zei of zo.’
‘Altijd. Haha.’
‘Ik heb je gemist.’
‘Ik weet het. Jij zegt het tenminste.’
‘Daar zal ik maar niets over vragen dus.’
‘Nee, liever niet.’
‘Soms ben ik bang dat er iets met je is, en dan zou ik onmiddellijk willen bellen, om te horen of alles in orde is.’
‘Nog altijd? Dat had je vroeger ook zo.’
‘Ja, dat gaat niet over.’
‘Ook al zijn we ver van elkaar, ik heb het altijd als een warm gevoel ervaren dat jij daar ergens bent en dat ik bij jou in goede handen ben, op een of andere manier.’
‘Dat maakt me erg gelukkig.’
‘Als we oud zijn leg ik je dat allemaal nog wel eens uit.’
‘Ik heb nooit goed begrepen hoe dat zou werken, dat iemand mij zou missen. Omgekeerd is het niet zo moeilijk. Iemand zei me dat ooit, dat ik beter was in missen dan zij.’
‘Ik blijf dat grappig vinden. Ik zal het je wel nooit uitgelegd krijgen.’
‘Met het ouder worden zie je beter wat je maakte tot wie je geworden bent. Voor sommige dingen heb ik ongeveer een heel leven nodig gehad. Zien hoe de dingen werken, waarom je doet wat je doet, de blinde vlekken en de zwarte gaten, en ook de momenten waarop je toch voor het goede koos, het kan je tegelijk troosten en een beetje machteloos maken.’
‘Was het wel de moeite uiteindelijk, om alles te willen weten?’
‘Goede vraag. Ik denk het wel. Maar als je alles ziet, blijf je alleen naakt over, en kun je in wezen alleen maar aanvaarden wat je ziet. En daarna daarmee nog iets doen.’
‘Je was altijd al goed genoeg hoor. Ik vond het nooit zo erg.’
‘Ik wel, denk ik. Ik wou altijd wel een betere versie van mezelf kunnen zijn voor jou. Nu ik erop terugkijk zie ik beter wat niet goed was toen. Nu ben ik rustiger denk ik.’
‘Soms zie ik jou voorop lopen, al besef je dat niet. Soms denk ik dat ik het leven aan mezelf voorbij heb laten gaan.’
‘Je bent nog altijd jong.’
‘Denk je?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik was altijd een beetje jaloers op de werelden in je hoofd. Er was zoveel altijd, met zoveel verlangen in dat hoofd.’
‘En ik was dan weer jaloers op hoe aards je ook kon zijn. Hoe je in het echte leven stond en daar de dingen deed. Ik liep er altijd een klein beetje verloren, of was soms bang om in de wind te gaan staan.’
‘Ik denk dat je dat verkeerd ziet. Je hebt het werkelijke leven behoorlijk goed overleefd.’
‘Brieven schrijven naar jou, dat mis ik ook.’
‘Brieven krijgen van jou, dat was wonderlijk.’
‘Het voelde als zo’n veilige plek. Ik heb dat later nog beter gemerkt, bij het schrijven van brieven aan anderen. Het moet echt veilig voelen, anders doe je het niet goed, en niet graag, eigenlijk. Je komt jezelf dan tegen, als een drempel waar je over moet.’
‘Ik hield altijd van jouw brieven. Ze blijven in mijn hoofd, voor altijd.’
‘Heb je het koud?’
‘Ja, eigenlijk wel. Zullen we iets zoeken om even binnen te gaan, en iets warms te drinken?’
‘Ja, dat is goed. Ik moet je straks ook nog vertellen over dat boek dat ik aan het lezen ben. Het is alsof ik sommige dingen van mezelf nu pas begrijp. Ik moet me met terugwerkende kracht nog verontschuldigen tegenover jou, denk ik.’
‘Waarom zou je dat moeten doen? Dat slaat nergens op.’
‘Ik leg het je nog wel uit.’
‘Maar eerst koffie nu. Kijk, daar kunnen we binnen.’

Geen opmerkingen: