20 maart 2019

Boswegen

‘Je ruikt de lente al hier in het bos.’
‘Ja. Vorige nacht droomde ik nog over de lente. Ik weet eigenlijk niet meer zo goed hoe dat was, dromen van de lente. Maar in mijn droom kon ik de lente ruiken.’
‘In je droom kon je de lente ruiken? Dat is een mooie gedachte.’
‘Je ziet er een beetje moe uit. Mag ik dat zeggen?’
‘Ja hoor, jij mag alles zeggen, dat weet je. Misschien is het wel zo, dat moe.’
‘Is er iets gebeurd?’
‘Nee, niet speciaal of zo. De voorbije dagen voelde ik me vaak dicht bij sommige mensen in de zin dat ik hen wou beschermen of zoiets. Behoeden, misschien is dat een beter woord. Behoeden voor pijn en verdriet. En tegelijk ook een beetje vooruit duwen of zo.’
‘Wat jij altijd al een beetje doet, niet?’
‘Is dat zo? Ja, misschien wel. Heb jij dat ook, dat je je soms machteloos voelt tegenover andere mensen.’
‘O ja, zo vaak. En ze zeggen dan altijd dat je dat moet loslaten, maar zo werkt dat niet. Voor mij toch niet alleszins.’
‘Voor mij ook niet.’
‘Ik heb het een beetje geleerd, om te kijken, en de dingen te laten. Een beetje.’
‘Ja, een beetje. Nu ja, nu zijn we hier, en nu. Ik ben zo blij dat ik nu hier met jou ben. Het doet me denken aan een vroegere wandeling die we hier samen maakten. Dat is nog altijd een bijzondere herinnering. Ook al was ze een beetje droevig tegelijk.’
‘Het is voor mij ook zo, mooi, en een beetje droevig. Kom je hier nog zo vaak?’
‘Nee, eigenlijk niet. En ik weet niet zo goed waarom. Vroeger kwam ik hier zo vaak. Telkens helemaal dezelfde weg. Om te zien hoe die veranderd was, in kleine dingen.’
‘Het is mooi, hoe jij naar de dingen kijkt. Als je er bent, voel ik dat ook altijd, hoe je naar me kijkt, echt kijkt.’
‘Dat ontroert me. Ik wil altijd lang kijken. Je weet nooit helemaal zeker wat je betekent in het leven van een ander. Voor mij is dat altijd een ingewikkelde gedachte. Het is nooit moeilijk om te zien wat een ander in mijn leven betekent, maar omgekeerd, dat is een idee dat precies telkens opnieuw op nul komt te staan of zo.’
‘Hoe vaak heb ik je dat al gezegd, dat het wel zo is?’
‘Vaak.’
‘En dus?’
‘Ja ja.’
‘Ik zeg je nog maar even dat je nooit van mij af zult geraken. Het is dat je gewaarschuwd bent.’
‘Dat is wel een hele geruststelling. Ik moest nog aan je denken, tijdens dat concert vorige week.’
‘Was het mooi?’
‘Ja, heel erg. Ik was aan het kijken waar je zou zitten.’
‘Met een dekentje?’
‘Ja, jij wel natuurlijk.’
‘Je bent rustiger geworden, ik zie het. Er is iets veranderd. Je beweegt anders. Ik kan er niet juist de vinger op leggen, maar het is anders. Beweeglijker, lichter, iets in die aard.’
‘Ja? Zie je dat? Het fascineert me altijd wel, hoe anderen dingen aan mij zien. Meestal hebben ze gelijk.’
‘Jij kunt wel niets verbergen.’
‘Ik had dat wel een beetje gehoopt eigenlijk.’
‘Nee dus. Maar ik ben blij voor jou. Het was tijd.’
‘Het klopt misschien wel. Ik voelde hoe mijn lichaam harder werd. En hoe ik het omgekeerde wilde.’
‘Dat was zo duidelijk. Ik zag de pijn bij jou, wat het met je deed.’
‘En ik zag hoe jij dat zag.’
‘Zo was het eigenlijk altijd met ons, vind je niet?’
‘Ja.’
‘Dat mis ik soms, de rust die van die gedachte uitging.’
‘Misschien is dat niet weggegaan.’
‘En als we oud zijn, wandelen we hier nog altijd, denk je niet?’
‘Ja.’
‘En nu kunnen we de lente ruiken.’
‘Mmmmm.’

Geen opmerkingen: