02 augustus 2019

Tussenstanden

Misschien ben je altijd een beetje onderweg. (Denk je, terwijl je onderweg bent naar een afspraak. Even, bijna lang genoeg, daar blijven, en weer terugkeren.)

Misschien huist er een rust in dat onderweg zijn. Het ritme van de trein. Het niemandsland van een kleine reis. De woorden van het gesprek die zich in je huid leggen.

Misschien zie je de woorden beter, daar in dat ritme. De woorden die je leest. De woorden die naar je toe komen, in de wachtstand van je huid.

Die mooie mensen, die zomaar in je leven zijn. Hun verhalen blijven dicht bij je. De verhalen van de kinderen. (Om een of andere reden is het belangrijk dat je al die verhalen kunt zien. Rustig uitgespreid voor je. Je wilt ze allemaal daar kunnen zien.)

Jij staat hier. (Om een of andere reden zie je beter waar jij staat in de tijd.) Het is wel goed zo, denk je.

Een mooi gesprek. Wat zou het zijn, een goed mens zijn?

De woorden in de boeken die je leest. De reis die op je wacht.

Een mooi gesprek. Ook iets over stemmetjes, ingesleten in je huid.

(Je luistert, laat de zinnen binnenkomen. Je ziet het onvermogen, naast wat verworven is. En iets van schaamte.)

En soms zie je, hoe je genoeg alleen moet zijn.

Houdingen zoeken. In de trein, op de stoel, op de bank. (Het heeft iets met verlangen naar gewichtloosheid te maken, misschien.) Soms brengen de trillingen je thuis.

(Soms weet je niet waar die plotse spanning in je lichaam vandaan komt, welk verhaal aan het werk is, met welke vertraging.)

(Die ene houding, die je leerde in dat ene boek. Hoe ze telkens iets verandert.)

Tussendoor probeer je verder te lezen. (De zinnen die in je lichaam zijn geschreven, ze vragen tijd.) En wat je te doen staat, in de tijd die komt.

En hoe luchtig het kan voelen, op die pas opgelapte fiets door de stad bewegen. Hoe soepel het gaat, hoe eenvoudig het is. (Er is een evenwicht verschoven.)

En de lijnen die je ziet, terwijl je traag kijkt naar de mensen.

(Ergens in je hoofd, of langs je hoofd, kun je die plek zien. Waar je niet naartoe kunt gaan. Misschien is het zien wel goed.)

Hoe je kunt blijven kijken naar de planten. (Misschien willen ze hier wel zijn.)

(Boodschappen die je bereiken, en die blijven stuiteren in je hoofd.)

(Ergens midden in een nacht wakker worden. Woelen in beelden. Wachten tot ze vertrekken.)

Vroeg opstaan en de koele lucht in de kamer voelen bewegen.

Naar de foto’s kijken. (Soms lijken ze verhaalloos.) Foto’s zoeken, verhalen zoeken.

Een mooi gesprek. Je stem verandert, je daalt in je stem. Wat je hoort, maakt je weker dan je had verwacht.

Onderweg zijn. (Na de zinnen.) Het is alsof je lichaam lege ruimte rondom zou willen.

Een mooi gesprek. Het wordt telkens trager naar het einde. Alsof het die weg telkens nodig heeft.

De schilderijen in de tentoonstelling zijn zo mooi. Ze zeggen iets over de blik. (Je rug verstoort wat je zou kunnen aanraken hier. De pijn trekt. Je zou het verhaal willen zien.)

(De rug, de buik. Twee lichamen, minstens. In je hoofd proberen te zien wanneer ze weer zullen samenvallen. Terwijl stap je verder.)

Deuken vragen aandacht.

(Die boodschappen die je nog moet versturen, woorden die gezegd moeten worden.) Je ziet die woorden wel elke dag ergens voorbij gaan. Ze zijn er al.

Misschien is dat de reis.