11 oktober 2019

Ze vroeg iets over de woorden

(Ze vroeg iets over de woorden. Hoe ze er komen. Of ze de hele tijd in je hoofd zitten. Zo herinner je je haar vraag. Misschien, zo denk je later, is wachten op woorden ook een vorm van stilte. Net zoals vaak genoeg alleen kunnen zijn. En dan kijken naar de woorden.)

(Het duurt even eer je de week terug ziet in je hoofd. Ze had zich verspreid in de menigte.)

Een bericht van god. Over een zielige zus. En twee aflaten.

Je zit in de vergadering. Je kijkt naar het conflict. Of het blokkeren. Je kunt allerlei wegen tekenen. Omwegen, binnenwegen, slenterwegen, sluipwegen. Er zijn nog eindeloos veel variaties mogelijk. Maar op weg willen gaan is een voorwaarde. (Het heeft niet veel zin, dit stilstaan waar de weg zou kunnen beginnen nog langer te rekken.)

Een andere samenkomst. Soms aarzel je bij het idee netwerkmoment. Alsof je daar niet voor gestudeerd hebt. Al is het wel fijn om al die mensen te zien.

Je ziet iets voor het raam paraderen als je die avond bij een vriendin op bezoek gaat.

Een andere dag. Alle dingen die je moet doen, je legt ze netjes naast elkaar. Zodat je ze een voor een kunt doen. Het lijkt een ritueel. Of een geschenk.

Die avond. Bij het naderen van het café zie je iets. Iets met uitzicht. Binnen is het nog rustig. Je zoekt je stem nog, merk je. Het gesprek met de jongens ontroert je. Je bedankt hen wanneer je vertrekt. (Je leert iets over jezelf.)

Een akelige verwarrende droom.

Opstaan in duizelingen. (Het gaat over terwijl je lijf uitdeukt.)

Een fijne vergadering. (Het lijkt zo lang geleden dat jullie elkaar zagen.) In een cel, zo heet het glazen hokje. (Ze voorkomt dat je tegen de lamp loopt.)

(Iets in je lichaam is zichzelf aan het zoeken. Je weet niet echt wat het is. Je zou de dingen naast elkaar willen kunnen leggen. Om alle tijd te hebben. Zo werkt het niet.)

De vriendin die je haar komt knippen. (Eerder die dag had je beseft dat je in het hele huis geen enkele kam hebt. Lichte kampaniek. Zonder reden.) Mooie verhalen. Je probeert iets uit te leggen, over onbekende werelden. En hoe die aan te raken.

Een andere dag. In het seminarie. Je kijkt naar ogen.

Daarna op weg naar een plek van de stilte. In de trein lees je nog eens wat je een hele tijd geleden schreef. Misschien zal ze daar iets over vragen. (Wat je schreef, het valt nog redelijk mee.)

Je komt het huis binnen. (Je bent een klein beetje verlegen. Straks mag je lang in de nabijheid van een mooie stem zijn. Ze zal je vragen stellen. Je weet niet helemaal zeker waarom jouw antwoorden daarop interessant zouden zijn.)

Voor jullie beginnen, is er nog tijd voor een mattentaart. (Bijna vertel je het verhaal over een meisje dat uiteindelijk mattentaartjes toch lekkerder vindt dan citroentaartjes.)

Je zit aan de tafel boven op de zolder van het huis van de stilte. Een grote microfoon. Net echt. (Daar probeer je niet aan te denken. Je doet je best om te denken dat het gewoon een gesprek is, en dat je wel zult merken waar het gesprek jullie naartoe zal leiden.)

Ze vraag iets over de woorden. Over het schrijven. Je hoort jezelf vertellen. Over het verlangen naar woorden.

(Je voelt hoe je stem nog moet zakken. Je hoort alle kleine foutjes die je maakt. Als je er niet op let, zal het wel beter gaan, denk je. Niet naar jezelf kijken, alleen naar de woorden, denk je.)

Het gesprek vliegt voorbij. Op het einde vraagt ze wat je plannen zijn voor de volgende jaren. Je hoort jezelf zeggen dat de dingen die op je afkomen tegelijk ook je plannen zijn. (Je hebt natuurlijk ook nog te veel dromen in je hoofd, maar dat zeg je maar niet.) Je bedankt haar voor het gesprek.

Die avond. Mooie verhalen, zoekende verhalen. Je moet je eerst door je vermoeidheid heen praten. Hopelijk merkt ze dat niet. Iets over de dood. Iets over mannen. (Je probeert iets te vertellen zonder je te schamen. Je probeert de beelden te zien in je lichaam.)

Als je in de nacht naar huis loopt, hoor je achter je muziek. Een groepje studenten draagt een apparaat mee waaruit glasheldere muziek komt. Het heeft iets, en het mag ook stil zijn, denk je. (Je wilt alleen zijn. Iets in je lichaam doet pijn. Het vertellen heeft iets losgemaakt in je lichaam.)

Een andere dag. De conferentie. Je loopt heen en weer, met het fototoestel. (Je ziet werelden, door je lens.) Het duurt lang. Op een bepaald moment lijkt je huid te zeggen dat er genoeg van dat soort woorden geweest zijn voor die dag. Het gaat nog een tijd door. Daarna weet je dat het tijd is om te vertrekken. Alleen zijn. Onderweg zijn. Andere woorden lezen. De dingen in huis doen. En dan wachten op de woorden die naar je toe zullen komen.

Geen opmerkingen: