26 juli 2020

Een kantelverdriet

Soms is het de dag, die gewoon komt en weer gaat. Het is niet anders, het is goed.

Soms kun je wakker worden in een verdriet. Het wordt jouw gast van de dag. En je bent gastvrij.

Misschien is het aangekondigd. Misschien is de weg vrij gemaakt. Door iets wat jij of iemand zei, dagen geleden. Door iets wat je schreef, de vorige dag.

Door een uitnodiging, om te blijven.

En je kunt er de zee in zien. De zee die je bent, de zee die je draagt.

Je denkt aan trage gesprekken. Je wilt dat ze nooit zullen stoppen. Bij gebrek aan betere woorden voor wat je voelt als je het water aanraakt.

Er is iemand die je het water leert.

Eerst ben je nog in het voorwoordelijke verdriet. Het zuigt aan je lichaam, laat een zwaarte vermoeden.

En je beweegt verder door de dag, zoals je dat geleerd hebt. Je doet de dingen die moeten gedaan worden, je probeert te werken.

Je hebt het al verteld. Je zegt dat je op de woorden wacht.

Ondertussen werk je, met andere woorden. Alsof je via de ene kamer gemakkelijker in de andere zou kunnen komen.

Je denkt aan een dans, je denkt aan een lied, je denkt aan plekken om te blijven, plekken waar je zomaar mocht blijven.

Je gast is geduldig en vriendelijk, misschien zelfs een beetje minzaam.

Je wacht, en je kijkt.

Het geheim dat je probeerde te vertellen. De planten kennen het al, ze kennen al je geheimen. Ze zijn er gewoon, ze blijven. Ze laten je niet alleen.

Iets had je begrepen in het wakker worden.

Misschien zullen de woorden komen als je een brief schrijft. Het is als een ritueel. Soms bewegen je handen pas zo of zo als je danst. Soms bewegen ze pas als je aanvaardt dat je een danser bent.

Soms kun je pas iets zien als je een hand voelt.

De beelden laten zich zien. Terwijl je eet, beginnen de woorden aan te schuiven.

De gast vindt het allemaal goed, verzet zich niet. Je kunt gewoon kijken.

Misschien was de ene brief als een schuilplaats voor de volgende. Het maakt nu niet meer uit.

Er is iemand die je het water leert. En wat je nog meer zou willen zeggen.

De woorden mogen naakt zijn, zeg je tegen jezelf, terwijl je van de ene naar de andere kamer gaat. Het is alsof je ziet hoe de zinnen zouden moeten draaien, in een ritme van een trage dans die door de ruimte beweegt. Misschien zijn die cirkels jouw manier van vooruit komen. Misschien zou je dat willen zeggen.

In dat ene moment kun je de dingen zien, probeer je.

Het verdriet is zo moe, zie je. In dat moment dat zou kunnen kantelen naar een plek waar de vlucht voorbij is. Daar waar de niet-pijn zou kunnen zijn.

Die beweging is zo klein. En dat wat je ziet is zo groot. Zo is het min of meer.

Je moet alleen de woorden ademen, meer niet.

(Misschien staat er helemaal niets nieuws, misschien was het allemaal al gezien, al in de eerste blik.)

(Ongetwijfeld. Het geeft niet. En dat het mag, dat is het.)

Je weet niet zeker of het woord in den beginne was. En je denkt nog minder dat het woord bij god was. Je ziet wel hoe het voor jou is. (Misschien was er eerst chaos, daarna het lichaam en daarna het woord, waarna het lichaam een heel klein beetje anders in zichzelf gaat liggen. En daarna begint het weer opnieuw, zoals golven op het strand.) Je vraagt geduld aan haar. Laat me even wachten op de woorden. Laat me de woorden ontvangen, laat me de woorden zeggen. Terwijl die hand blijft.

Misschien is dat ook een kantelpunt, waar je je geeft.

De gast heeft het allemaal gezien, en glimlacht. De gast blijft nog even.

Zoals de dag komt en gaat.

Je geheim is in goede handen.

Geen opmerkingen: