16 juli 2020

Verlangen naar kleine woorden

Onderweg, terug naar huis, in de trein. De kranten zijn uit. Je kijkt naar de mensen op het perron. Het landschap dat voorbij schuift.

Misschien ben je gewoon heel erg moe. De vakantie is nabij.

Je denkt aan een tekst die je nog te schrijven hebt. En er komt nog geen beeld.

Je denkt alleen dat je graag kleine woorden zou hebben. Liever aarzelingen dan meningen.

De beelden schuiven voorbij.

Hoe je het haar vertelde, dat over worden en zijn die elkaar opheffen.

En over de kinderen. En over Julia.

Je weet niet hoe ze in je tekst zouden passen.

Er blijft een soort residu, misschien moet je dat overhouden en daarmee weer beginnen. Misschien kom je dan ergens in je tekst.

Je bent iets aan het vertellen, merk je. (Soms knikt je hoofd even weg, in een soort tussenslaap.)

Daar waar alle stukken zijn, daar wil je zijn. Uit elkaar gevallen of nog net even voor de zwaartekracht. Daar zul je blijven. Daar zul je blijven.

(Dat herhalen. Er is alleen dat.)

Midden in de nacht opstaan om woorden op een briefje te schrijven. Ze zullen er pas zijn als je ze zegt. Ze moeten gezegd worden.

Misschien is het als een ritueel met het zwaard.

Je ziet de plek. Je vermoedt de weg.

De tekst is er nog niet, denk je.

Ondertussen loop je over het perron. Je kijkt naar ogen, naar bewegingen.

(Soms ga je kijken of ze er nog is.)

Dingen die blijven, dat kwam ook in je hoofd.

En ook dat verhaal van de Lego, en dan de kinderen, en dan de zee. Of zo.

(Dingen die blijven, alleen die woorden doen je anders ademen.)

Er zijn nog veel mensen onderweg, naar ergens.

En je bent nog steeds aan het vertellen.

Zouden de resultaten goed geweest zijn? (Niet vergeten straks te vragen, denk je.)

Soms probeer je de dingen traag uit te leggen, heel zorgvuldig. Terwijl ze blijkbaar al zo duidelijk waren, hoor je. Het is dat je je eigen stem moet horen, met die woorden. Pas daarna gaan ze liggen.

Je denkt nog aan de brug.

Je probeert je suffe hoofd terug te loodsen naar de tekst.

(Misschien wil je gewoon ergens anders zijn dan in die tekst, denk je.)

Bijna thuis.

Je ziet het (zoveelste) mondmasker dat iemand op de grond gooide. Het maakt je zo droevig. In dat ene moment zie je iets van loskoppeling of afgesneden zijn van een stroom of een adem. Het beeld dat in je lichaam komt is nog net voor een beeld.

(Dat moet je haar ook vertellen, denk je. Dat van die stroom, en dat je die zoekt.)

De sleutel in het slot.

Je bent weer thuis, en het is goed.

Geen opmerkingen: