09 juni 2023

Wat de zee weet


Een nieuwe week. (Wat gaan ze snel, trouwens.)

Het junigevoel. (Alle dingen die nog moeten gebeuren voor de vakantie, al die vergaderingen en documenten.) (Ergens in je hoofd zie het als een lijstje, alle dingen die je netjes zou willen afwerken, voor – aan de andere kant ervan – de vakantie zal beginnen.)

Het haargevoel. (Het wappert in de wind, denk je, het mag binnenkort weer heel kort. Is mijn kop niet te dik in dit haar? Is wat grijs was niet stilaan wit aan het worden?)

Het windgevoel. (De wind houdt je een beetje bij de grond of zo.)

Het soms-stilaan-een-heel-klein-beetje-moe-gevoel. (Soms. Moeten die meiden met hun Primarktassen – tassen die overigens van zichzelf vinden dat ze recht hebben op een eigen plaats in de trein – nu echt zoveel lawaai maken terwijl je gewoon rustig je krant probeert te lezen op weg naar huis?)

Je gaat naar huis, om snel weer te vertrekken. Het is iets met ritme. Even die plek in de tijd, even thuis, daar eten, en dan pas vertrekken naar die andere stad. (Ben je er al? Helemaal verdwenen in je boek…)

Na de vergadering zit je in de stiltewagon. Jij en je boek, meer is er niet.

Een andere dag. De dokter trekt het bloed. Het laatste onderzoek, zoals gewoonlijk. En de andere dingen. (Je hoort jezelf zeggen dat je goed wilt zorgen voor dat leven dat je zomaar terugkreeg, dankzij de anderen.)

Het overleg, je ziet de anderen op het scherm. Het voelt goed, denk je, met hen je verhalen delen.

Op het perron. De zomer komt dichterbij, zie je.

Een ingewikkelde droom, die nacht.

Een andere dag. Je kijkt uit het raam naar beneden, zoveel verdiepingen lager. Mensen met rode en groene jasjes aan. Veel mensen. Je kunt niet zien wat er op hun spandoeken staat. Ze hebben een schuimmachine bij. De schuimhoop wordt steeds groter, schuift op in de richting van de metro.

Die avond. Je fietst snel van de ene naar de andere vergadering. Men wacht op je, je hebt een klein woordje te doen. Je bent net op tijd. Bij het napraten komt de haarkwestie even ter sprake. (Het is een belangwekkend dossier.)

Nadien kijk je thuis nog even naar een stuk van die serie. Je zag ze al eerder, maar je wilt nog eens kijken naar hoe ze naar elkaar kijken, die twee. (Zoveel onuitgesproken, onvervulde, tragische liefde.)

Een andere dag. (Graag zou je zomaar enkele eilandjes hebben in de dag, een leegte in de tijd. Je zult de hele dag een beetje van het ene naar het andere moeten, terwijl je ook graag tussen de dingen in zou willen zijn.)

De vergadering met het gesprek over de tekst die jij maakte. (Sommige teksten lijken op zichzelf zo rustig. Eens die teksten de kamer verlaten kunnen ze worden vermalen, uit elkaar getrokken. Misschien bestaat er ook grensoverschrijdend gedrag tegenover een tekst.)

Die middag, de vorming die je gaat geven, samen met een vriend. Hoog in het gebouw. Helemaal daar aan het einde, zegt de vriendelijke mevrouw. Ze komen binnensijpelen, installeren zich. Ze zitten nog te eten, en luisteren naar wat jullie vertellen. De vragen die ze stellen. (Het is alsof ze diep in je bewegen. Je zou een eiland willen straks, om alles heel voorzichtig binnen te laten druppelen.)

Snel weer naar huis, je hebt nog een andere lezing voor te bereiden. (Ze is er al, natuurlijk, denk je. Maar je wilt je weer binnen kunnen wandelen in het onderwerp, ook al gaf je ze al enkele keren.) Enkele nieuwe foto’s, een mooie quote, het ritme denken. (Tussendoor komen nog die vragen die je moet beantwoorden.) Je bent er wel klaar genoeg voor, denk je.

Je had de weg al een beetje in je hoofd geoefend. Je wandelt er recht naartoe, samen met een vriend. Het is nog warm.

Je vertelt het verhaal. Iets over verdriet. Iets over hoop. Iets over verzet. Hun ogen, hoe ze luisterend naar je kijken. (Julia kijkt mee, zoals steeds.) Je voelt je dankbaar.

De dingen die je niet weet.

Weer thuis zou je nog een grote lege plek willen, voor je je uit handen zult geven aan de nacht. (Sommige plekken zijn alleen een verlangen.)

(Zo’n verhaal vertellen, het is als iets dat nadien nog door je heen blijft bewegen. Je kunt er alleen maar naar kijken, tot het zich neerlegt.) Daar zou nog een zin bij moeten, denk je in de nacht. Daar zou je een ander beeld kunnen gebruiken.

De ochtend gunt zich nog wat frisheid. (Je hebt nog iets verteld aan de planten.)

De gezichten in de vergadering, op je scherm. (Je moet eigenlijk ook dringend dat ding afwerken, dat vrijdagding, maar het is ook goed dat je er bent, denk je. Het is ook wel fijn om bij die mensen te zijn.) (Je wuift naar iemand. Het lijkt al weer zo lang geleden dat je haar nog zag, in het echt.)

Je hebt genoeg gedaan om te mogen vertrekken, denk je. Straks thuis nog een beetje. Maar je wilt daar zijn, denk je. Daar waar je hier bent.

Geen opmerkingen: