10 mei 2024

Wat de planten zeiden


De week dient zich aan. (Eigenlijk zou je wel wat vakantie kunnen gebruiken, denk je, stiekem. Even gewoon niets zou fijn zijn. Het is.)

Je hoopt op dingen die niet gebeuren.

Je bent op tijd voor de namiddagconferentie. Je luistert naar de presentaties en de reacties. Je noteert wat je hoort in je schriftje. (Het is als een veilig plekje, daar zitten.) Je moet even improviseren wanneer je de vraag krijgt om je conclusies voor te stellen.

Die avond pas je alle dingen uit je schriftje netjes in een tabel. (Je weet niet altijd zeker of dat ene of andere ding in die ene of in die andere kolom hoort, maar misschien mag dat van de kosmos.)

Een andere dag. De dingen van het lijstje, je probeert alles af te werken.

Je collega houdt je scherp, snel denken. (En de koffie wachtte al op je, hoe heerlijk.)

Tussendoor moet ze je gezucht aanhoren. Het uitgangspunt, in het algemeen, zou moeten zijn dat de dingen, apparaten zeker gewoon doen wat ze moeten doen, gewoon werken, en zo. Je kijkt toe hoe er al enkele dagen mails heen en weer gaan over het ding (is dat een ding?) dat de statistieken van de website maakt. (Minstens de helft van wat je op dat scherm ziet, begrijp je gewoon niet. De helft van de mails die heen en weer gaan, begrijp je niet. Een stem in jou zegt: “Kunnen jullie nu niet gewoon even de telefoon nemen en het met elkaar oplossen? Dat zou simpel zijn…” Maar zo werkt het niet blijkbaar.) Terwijl blijf je hopen dat die mooie nieuwe laptop gewoon smoothly zou werken. (Het apparaat gaat om een of andere duistere reden om de zoveel tijd in staking. Als een soort auto-immuunreactie.) Quod non, dus.  

De videovergadering met je Europese collega’s. (Je oefent jezelf verder in varianten van Engels.)

Op weg naar huis in de trein. Je merkt hoezeer het je moe kan maken, dingen die niet werken.

Je krijgt een lading mooie plantjes van een collega. Het ontroert je heel erg. (Een etiketje met de naam op elk potje.) Alles gaat net in je fietskar. Je zet ze naast elkaar op het terras. (Het is alsof de kosmos weer naar de goede kant kantelt.) Ze zijn nog stil, bekijken hun nieuwe omgeving nog even.

Een andere dag. De kinesiste legt alles weer een beetje in de plooi. (Zou ze merken dat je vermagerd bent?)

Onderweg naar de begrafenis. Je kijkt naar de mensen in de metro en de tram. De vrouw die naast je zit, zal je later ook in de kerk zien. Een stuk van de stad waar je nog niet eerder was.

Je luistert naar de woorden van de priester. (Sommige woorden in het Frans ken je niet.) Het is alsof hij afstand maakt. De verhalen van de familieleden zijn mooi. Maar de plek heeft een droeve eenzaamheid, je voelt geen andere aanwezigheid, alleen een afwezigheid. (Je hoopt dat dat voor de anderen anders is.) Het is alsof hij aan de kant van de afstand gaat staan.

Voor je vertrok had je een voorstel gedaan om het statistiekenprobleem op te lossen. (Iets als: laten we anders gewoon opnieuw beginnen.) Tijdens de begrafenis is dat blijkbaar zo geregeld, stel je vast. Dat ene ding mag al gaan liggen.

Je hebt nog een stukje te schrijven. (Iets van je kwaadheid raast door je heen, terwijl je schrijft, terwijl wat al enkele dagen aan het woorden was – is woorden een werkwoord? – naar buiten komt.) Je kunt steeds minder goed tegen egoïsme, het is zo vermoeiend. (Daarover ging toch dat boek dat je zelf geschreven had?)

Je zag een mooie quote passeren. Healing is so hard because it's a constant battle between your inner child, who's scared and just wants safety, your inner teenager, who's angry and just wants justice, and your adult self, who is tired and just wants peace. Be gentle with yourself. Die innerlijke tiener is er dus ook nog altijd, denk je. Het helen loopt wel lekker, ondertussen.

Je bent blij als je na de avondvergadering weer naar huis loopt.

Een andere dag. Het is eigenlijk een vakantiedag, maar er is nog te veel werk. Je wilt het weg van de tafel in je hoofd.

Je leest je stukje in, met een ochtendstem.

De scholier die jou wil interviewen zit klaar aan de andere kant van het scherm. Hij heeft zijn vragen klaar. (Sommige vragen zijn gemakkelijker gesteld dan beantwoord.) Hij is blij met het gesprek.

Je past de statistieken aan, en legt in een bericht aan je collega’s uit wat er gebeurd is. (Dat ding kan nu uit je systeem, iets is opgelost.)

Een bijzonder namiddaggesprek met een vriendin. Het doet je goed, dat je daar gewoon mag zitten, en kijken, en luisteren. Je voelt hoe de verhalen binnensijpelen in je lichaam. (Je was toe aan trage verhalen.)

Die avond, de erg mooie documentaire met vrouwenverhalen. Ook de andere delen waren al zo mooi. Ze ontroeren je heel diep.

Een andere dag. Vroeg op, even het gft-zakje (wittig groen, of groenig wit, o nee: lichtgroen) naar de straatkant brengen.

Je ziet dat een buurvrouw gaat verhuizen. Je zult haar missen denk je.

Die paar dingen die je nog moest doen. En dan, op stap om affiches te plakken. Je voelt hoe moe je bent.

Later, die namiddag, je kunt eindelijk rustig alleen maar bezig zijn met de plantjes die rustig op je wachtten. (Alle andere dingen zijn weg uit je hoofd, je kunt er helemaal zijn, plantverlangen.)

Ze hebben alles gezien, zeggen ze. Ze zijn blij dat je er bent, zeggen ze. Het is goed, zeggen ze. 

Geen opmerkingen: