Goede vriend Willy
We waren er weer vandaag. Zoveel mensen hebben gefietst, gestapt, gelopen. En de regen is weggebleven. Half de week begon ik een beetje bang te worden, toen ik hoorde dat er voor zondag regen voorspeld werd. Niet dat ik bang ben van regen, ik wou gewoon dat er zoveel mogelijk mensen zouden komen naar dat speciale moment elk jaar.
En zoals elk jaar schrijf ik je een brief. Dat is bijzonder en verwarrend tegelijk, telkens weer. Ik weet nog altijd niet goed hoe ik dat moet doen. Misschien vind jij dat niet zo erg, en is het gewoon goed. Het heeft iets met een kantelpunt. Iets tussen leven en dood. En vandaag voelde ik dat heel erg, en ik wist niet waarom. Pas toen ik weer thuis was, besefte ik waarom.
Er was al
de hele tijd een onderliggend gevoel van: misschien worden we oud. Niet dat dat
erg is. Het is gewoon het leven. Dat jaarlijkse moment daar, in Kapelle-op-den-Bos,
het is ook iets van kijken naar de tijd. Elk jaar zie ik enkele mensen die er
het jaar daarvoor waren. Ik zie mensen die ik al lang ken, en die samen met mij
gewoon een beetje ouder worden. En ik zie mensen die er niet meer bij zijn, die
net als jij in de dood verdwenen zijn. Ik zie ze omdat ik ze niet zie.
Weet je Willy, ik ben nog altijd zo kwaad op die sluipmoordenaar die jou te pakken kreeg. Er was en is een systeem dat dit mogelijk maakte, dat misschien alleen zo kon bestaan. Het heeft iets te maken met een welbepaalde manier van vooruit willen lopen, met bewuste oogkleppen. Het is op een bepaalde manier hetzelfde systeem dat ervoor zorgde dat de overstromingen in Centraal-Europa en de bosbranden in Portugal zo hevig zijn geworden. Daar tegenin fietsen, dat verzet, dat was jij ook. Het was iets dat we deelden.
Ik probeer te oefenen in rivier zijn, zodat de pijn en de kwaadheid en het verdriet door me heen kunnen stromen. Gelukkig ben ik een beetje boeddhist, zodat ik mag blijven oefenen, elke dag opnieuw. Ik kan je niet garanderen dat ik het ooit echt zal kunnen, maar misschien is ook dat niet zo erg. Misschien mag het mijn en ons ouder worden zijn.
Het is altijd bijzonder voor mij, dat ik daar mag zijn op die zondag in september. Gewoon, alsof het goed is. Ik zie jouw en mijn vrienden, ik mag even praten met jouw bijzondere gezin, mag zien hoe ze zo mooi in het leven blijven stromen, als de rivier die zij zijn. (Ik ben ook altijd een beetje verlegen, maar misschien valt dat niet zo op. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen soms, voel me een beetje klein.)
Op een bepaalde manier is er iets van jou dat zich terugtrekt, jaar na jaar. Je zoon zei het me nog. Het is inderdaad zo dat er elk jaar minder mensen zijn die jou nog gekend hebben. Dat maakt me een beetje droef, en tegelijk is het ook iets van de rivier, hetzelfde, en toch de hele tijd bezig anders te worden.
Maar ik voel wel hoe ik je elk jaar weer zoek. Het is te moeilijk als ik je niet kan voelen daar, dat zou te veel pijn doen. En vanmiddag, op een stil moment aan de inschrijvingstafel, toen ik daar alleen op de bank zat, kwam je ineens naast me zitten. En ik zag weer die glimlach van jou, met al die mooie rimpels, en je ogen bijna dichtgeknepen. Je knikte naar me, alsof je wou zeggen dat het goed was. En ik knikte terug. Misschien had ik even mijn arm om je schouder moeten leggen, maar misschien deden wij dat niet, waren wij meer het type van mannen die naast elkaar zitten, en dan vooruit praten, met de ogen een beetje naar beneden. (Ik weet overigens niet zo goed hoe ik dat moet zijn, een man, maar ook dat is niet zo erg, merk ik steeds meer.)
Nadat ik weer afscheid had genomen van je familie, vertrok ik naar de trein. En toen kwamen de tranen, zoals elk jaar. In die straten tussen de school en het spoor. Ik denk dat je me nog nakeek. Het was verwarrend. Misschien om die heel mooie woorden van een van je dochters. Ze leken me te groot, te veel eer. Omdat ik niet goed weet hoe ik de doden in het leven moet houden. Ik weet het niet Willy, hoe ik dat moet doen. Misschien is dit goed genoeg, deze stamelende woorden.
Het is een speciaal jaar. Vijfentwintig jaar geleden kreeg ik mijn kanker. Al die dagen sinds toen heb ik als een geschenk gekregen, alsof het mag. Soms kijk ik naar het leven, alsof ik het in mijn hand kan houden, en kan zien hoe kostbaar en breekbaar het is. Ik weet nog hoe je me zei hoe moeilijk het voor je was, dat ik iets had waartegen ik kon vechten, met een kans om erdoor te komen, en dat jij dat niet had. Ik had het je zo graag willen kunnen geven, maar mijn armen zijn te kort. De doden kijken soms over mijn schouder mee. Soms is het alsof ze me vragen om ook voor hen te leven. En ik weet niet of ik dat wel goed doe. Misschien wel. Misschien is de rivier het antwoord. En misschien is jou een brief schrijven elk jaar ook wel een vorm van klein verzet, dankbaar voor het leven, waarin de dood meestroomt.
En toen ik thuiskwam, besefte ik ineens wat het was dat al de hele tijd onderhuids aan het bewegen was vandaag. Iets met een kantelpunt, concreter kreeg ik het eerst niet. En toen zag ik het ineens. Ik moest het even gaan opzoeken om zeker te zijn, maar het was dus zo. Ik ben nu even oud als jij was toen je stierf. Als ik binnen enkele maanden zestig ga worden, ben ik dus aan de andere kant van de lijn. Sta me toe dat ik dat ingewikkeld vind. Ik heb voorlopig geen woorden om te beschrijven hoe dat voelt.
Maar misschien wilde je me met dat knikje ook zeggen dat het niet erg is dat we ouder worden, dat we samen ouder worden, op een of andere manier. Het is het lot van de levenden. Leven. Oefenen in rivier.
Tot altijd weer, goede vriend Willy.
jan
Geen opmerkingen:
Een reactie posten