27 september 2024

Mijn leven als een pinguïn


Eerder deze week hadden we op het werk een teamdag. Als huiswerk moesten we een voorwerp meebrengen waarmee we iets over onszelf moesten vertellen dat nog maar weinig mensen weten. Als zoon van een fotograaf heb ik hopen foto’s, die alle aspecten van mijn vooral jonge leven (soms genadeloos) in beeld brengen.

Wat veel mensen niet weten, is dat ik ooit haar had op mijn hoofd. Het lijkt moeilijk voor te stellen, maar het is wel zo. Er zijn genoeg foto’s van. Het lijkt me beter die niet al te vaak in de openbaarheid te brengen. De haarkwestie vormt een van de kernen van mijn kinderlijke trauma’s. Laten we kort samengevat zeggen dat mijn moeder graag had dat ik langer haar had, omdat ik er dan ‘zo zacht’ uitzag. Ik daarentegen wilde liever wat korter haar. (Dat lag mogelijk ook aan mijn oversized kop, die nog groter wordt met al dat haar.)

Maar wat bijna niemand weet, is dat ik nog iets anders was voor ik een jongetje (met haar) was. Een pinguïn. De foto bewijst dit tot nu toe goed bewaarde geheim. Op de foto staat rechts naast me de buurpinguïn, die later ook mijn buurjongen werd. (Zijn zoon maakt ondertussen trouwens deel uit van een bekende rockgroep.)

Het is wat ingewikkeld. Ik ben geboren in het hoge noorden van ons kleine landje, terwijl pinguïns voorkomen aan het zuiden van de planeet. Misschien verklaart dat het gevoel van ontheemding dat ik al een heel leven heb. Ik weet het niet. In elk geval, er waren niet zoveel pinguïns in Hoogstraten. Ik kende, uit de pinguïnoverlevering, wel die verhalen van die grote groepen pinguïns die zo dicht bij elkaar staan in de sneeuw, aan de rand van het water. Het leek een beetje een soort land van belofte, ergens. Maar pinguïn zijn in ons dorp was soms wel een beetje eenzaam.

Wat ook ingewikkeld was, was dat mijn zus geen pinguïn was. Gewoon een meisje. Ik wilde graag zoveel mogelijk bij haar zijn en samen spelen. Die kleine pionnetjes van Mens-erger-je-niet zijn niet zo praktisch met van die pinguïnarmen. Dat gaf dus wel wat problemen. De mensen die op bezoek kwamen bij mijn ouders vonden het wel geweldig, zo’n raar ding. Maar ik wilde gewoon spelen met mijn zus. We waren elkaars wereld.

Soms was het ook moeilijk om goed te functioneren in het gewone leven. Bij de bakker een beetje verder op de straat kon je in de zomer ook ijsjes kopen. Er was alleen maar vanillesmaak trouwens. Soms gingen we dan ’s middags voor het hele gezin hoorntjes halen met ijs. Die werden dan in van dat vet papier gerold. Maar daarmee weer thuis raken, dat was toch niet zo gemakkelijk voor mij. Ik riep te pas en te onpas: “Ik kan het zelf wel!” Maar bij de ijsjes moest mijn zus dan toch altijd met me meegaan.

Als pinguïn is een gewoon bed altijd te warm. Je zoekt dan maar het koudste plekje in huis op om te slapen. En daar lig je dan, in je eentje. Om een of andere reden was er een zekere ongelijkheid in het knuffelvoorzieningsbeleid in ons gezin. Mijn zus had zoveel poppen en knuffels dat ze nog maar amper in haar eigen bed raakte. Ik had ooit één pop gekregen. Een soort cowboy, in hard plastic. Met een lage aaibaarheidsfactor, als het ware. Ik heb het een tijd geprobeerd om die pop naast me op de grond te leggen als ik ging slapen, maar dat had geen enkel rustgevend effect. Integendeel eigenlijk. Ik vroeg me dan de hele tijd af of die cowboy het niet te koud zou hebben.

Wat ik wel lekker vond, was de wind. Gewoon in de wind gaan staan, heerlijk. Met zo’n pinguïnlijf plooit de wind zich zo mooi om je heen. En na een tijdje begin je helemaal te tintelen, zo net onder je huid. In de pinguïntaal is er een woord voor die vorm van trance, maar je kunt dat niet vertalen in mensenwoorden. Het is een beetje alsof je met één kleine beweging van een teen ineens een zoete tintelgolf door je hele lichaam kunt laten stromen.

Het is ook zo leuk om met je eigen pinguïnlijf te wiebelen, zo helemaal soepel. Alsof je zelf een golf bent. Je zou het niet zeggen als je de hark ziet die ik ondertussen geworden ben, maar ooit was ik zo beweeglijk als een ongrijpbare golf.

Mijn diepe spirituele band met de zee wordt met deze informatie natuurlijk ineens gemakkelijker verklaarbaar. Misschien ligt de basis van mijn fluïde genderidentiteit ook wel in die periode. Het maakt me niet zo uit. Als je die vreselijke vrouwen hatende oranje man uit de VS hoort verkondigen dat hij “your protector” wil zijn voor alle vrouwen, lijkt het me wel een fijn gevoel dat ik altijd soepel weg kan vloeien van dat soort achterlijke mannelijkheid.

Maar op een bepaald wou ik toch maar een jongetje worden. Wat dat betekende, wist ik niet. Maar ik wou gewoon een beetje zijn zoals mijn zus. (En ik wou ook met de Lego kunnen spelen, dat speelde ook wel een rol, moet ik toegeven.) Het is nooit helemaal gelukt, onder andere met dat slapen, terug in een gewoon bed. Maar al bij al was het wel de beste keuze. Ik ben, ook als jongetje, altijd een beetje raar gebleven, denk ik. Ik vond nog een foto terug, waar ik samen met mijn zus opsta. Ik moet een jaar of zestien zijn. In de verte kondigt de haaruitval zich al aan. Het eerste voorzichtige snorretje zoekt een weg naar buiten. Op mijn flanellen hemd heb ik een button tegen de kernwapens. Maar we horen wel bij elkaar, in die mensenvorm.

Nu ik groot en oud ben, nodig ik soms het jongetje wel eens uit in mijn huis. Dan stel ik me voor dat hij bij me aan de tafel zit. En dan lachen we even naar elkaar. Het is denk ik helemaal goed gekomen met hem. Hij zit lekker te tekenen. Ik denk dat hij in zijn bed enkele heel zachte knuffels heeft liggen. Ik wens het hem toe.

Geen opmerkingen: