15 maart 2015

Omwegen

Soms weet je het niet. (Zou ik dat mogen zeggen, zou ik dat mogen doen?) Het lijkt zo vanzelfsprekend, het lijkt zo gewoon het gevolg te zijn van het feit dat je hand er is.

Soms komen herinneringen zomaar opzetten. (Of waren ze nog niet weg, dat kan ook.) Een dag eerder dacht je nog: goed dat ik nu hier ben, dat ik het nu zie. Een dag later schuift het door je huid. En je zou.

Soms zou je in je droom willen blijven. Even langer toch. Om te ontdekken wat er zou gebeuren. Of alleen maar blijven. Om te voelen.

Soms vraag je je af of iemand ooit zal zeggen: had ik toen maar.

Soms vraag je je af of je ooit had moeten zeggen.

Soms vraag je je af of je die woorden toch had moeten opschrijven.

Soms denk je dat je op deze vrede moest wachten. En dat het iets met de dingen zal doen.

Soms denk je: ik vertel de laatste omwegverhalen, en dan ligt alles achter me. Dan is het alleen nog.

Soms zie je jezelf in een beeld, en voel je alles wat daar zou kunnen zijn. En het is alsof het zo zou kunnen zijn.

Soms denk je: ik zou ja zeggen, misschien wel.

Soms zie je iemand in een film. Zoals net nog. Je ziet haar, hoe ze staat te roepen, en wenen tegelijk. Hoe ze vecht. Hoe ze zichzelf volgt. En alleen daardoor iets laat zien wat jij nooit zag. Hoe je ineens van de kaart bent, en beseft: dit is het dus. Dit had het kunnen zijn.

Soms zie je het blijven, en wat het zou kunnen betekenen.

Soms zie je de kinderen, wat ze zeggen, wat ze doen. Hoe ze je iets duidelijk maken.

Soms zeg je: zal ik voor je koken. Soms zou je willen zeggen: zal ik voor je koken.

Soms denk je: iemand zou me nu zomaar kunnen doen smelten.

Soms zeg je: je bent mooi.

Soms zie je alleen die herinneringen. Het is alsof je daar zomaar verder zou kunnen gaan. Alsof je die verhalen weer op kunt pikken. Als verhalen.

Soms denk je: het is goed genoeg zo, die vraag hoeft niet meer.

Soms beweeg je traag door de kamer. Je komt dicht bij waar de dans zou kunnen zijn, zomaar, daar.

Soms doe je iets hier, in de hoop dat het daar gehoord wordt. Soms lukt dat.

Soms zie je wat de troost zou kunnen zijn.

Soms komen de woorden naar je toe. Toch enkele zinnen.

Soms is het of je iets begrijpt. Op een zondagnamiddag.

Soms zie je dat het goed was te wachten. Soms zie je dat het woord wachten niet het juiste is.

Soms kijk je naar dat lichaam. Soms vallen de dingen samen.

Soms kijk je naar een lege plek. En slaap je daarna weer verder.

Soms kijk je naar je onrust. Hoe die onder je huid beweegt. En blijf je gewoon rustig kijken. Tot het weer over is.

Soms zie je het verlangen.

14 maart 2015

Gelijk

(Fijn om de lege plek terug te vinden waar woorden zouden kunnen komen. Je durfde er nauwelijks naar verlangen, al die dagen.)

Bijna een heel weekend, en daarna een hele rij avonden na elkaar, weg van huis. Van thuis. Het is niet goed voor je. Je weet het. Je probeert er niet aan te denken. Gewoon stap voor stap de dingen doen, en aftellen. Tot de lege plek.

Ergens midden in een nacht wakker schrikken. Je lijf in een kramp, je hoofd in een soort windhoos. Uit het bed stappen, rondwandelen, zitten, ademen, afkoelen, voelen hoe je langzaam weer bij jezelf komt.

Onderweg. Je gaat een lezing geven. Op de kaart lijkt het niet erg ver weg, van het station naar het café waar je moet zijn. Op de kaart lijkt het vaak nog verder weg dan het werkelijk is. Je hebt dus weer veel te snel gestapt. Het loopt wel goed allemaal, het zijn fijne mensen. Ze blijven vragen stellen, en je zou zo graag toch die ene trein halen. Je hebt er al een laten gaan. Je antwoordt, terwijl je je jas al aandoet. Terug naar het station. Waar je dus nog veel te vroeg bent.

In de trein terug lees je een artikel over plus 50. Je mag nu officieel dingen lezen over plus 50. Je bent er na enkele weken al een beetje aan gewend. En je denkt: dit klopt eigenlijk wel. Moet je je al zorgen beginnen te maken wegens al helemaal thuis in plus 50?

In de week daarvoor wist je dat je moest wachten op de ideeën voor het verjaardagscadeau. De ideeën voor het cadeau zouden zo naar je toe komen, je wist dat je niet te zeer zelf moest zoeken. En ja. De ideeën komen zomaar bij je binnen. Nu alleen nog een strik er rond.

Je weet soms wat er zal komen tijdens een vergadering. Het is niet erg. En toch, het kan je telkens weer teleurstellen.

Er gebeuren weer spannende dingen in je dromen. Sommige mensen duiken weer op, na een lange afwezigheid.

Het is te druk, je bent te veel onderweg. Je denkt tussendoor aan die en die en die en die. En je zou het willen vragen: gaat het goed met jou? Je zou willen zeggen: ik hoop echt dat het goed gaat met jou. Maar daarvoor zou zelf even een lege plek moeten zijn.

In sommige gesprekken zou je voor jezelf soms een lijst alternatieven willen hebben voor ‘ik hoop het voor jou’. Het is wat je meent, en wat je voelt. Maar soms denk je: heb ik dat nu al niet te vaak gezegd? Velen zeggen het vaak niet, ze beginnen meteen over zichzelf. Je probeert oprecht alleen maar te luisteren, en alleen maar iets dat mooi is en vol liefde toe te wensen aan een ander. Maar het brengt je telkens zelf in de war, alsof je quotum voor de formule ‘ik hoop het voor jou’ is opgebruikt.

(Story of your life, dat je denkt dat je quotum van iets is opgebruikt.)

In een gesprek met een vriend van een vriendin. Hij vraagt je of je dan geen gelijk zou willen hebben. Je zegt dat je dat niet wilt, dat je een beetje huivert van dat woord. Hij lijkt het niet te begrijpen, of niet te geloven. Je denkt nog even na in je hoofd, of je het stiekem toch niet wilt. Je blijft bij nee. Je zou wel graag in je leven enkele schilfers wijsheid vinden. Dat zou al heel veel zijn. En het lijkt je minder eenzaam.

De resultaten van de bloedtest zijn binnen. Je bent altijd bang dat je je dokter zult storen, zelfs al zei ze dat je mocht bellen op dat uur. Moet je op basis van de resultaten iets denken over plus 50?

Je wacht tot het concert gaat beginnen. Je bent hondsmoe. Je praat met de vriendin die bij je is. Je bent een beetje bang, eerlijk gezegd. En het concert begint. Nummer na nummer is het alsof een deel van die vermoeidheid van je weg glijdt.

Jullie zijn het helemaal eens over de coolness van de gitarist. Grote muzikanten met een klein ego, die zijn altijd het interessantst.

Je probeert je proactief enthousiasme voor de geweldige zwarte zangeres die zal komen nog een beetje te temperen. Tot ze het podium op wandelt. Het is onvoorstelbaar hoe ze het doet, telkens zo’n nummer naar een climax brengen. Vooral als ze een beetje voorover buigt, met haar benen gespreid, met die ene vinger in de lucht en dan die woeste blik, … Ja dan… Je voelt je dankbaar.

En je bent weer onderweg. Het is al de derde keer in een week dat je op weg bent naar die andere stad. Nadien zul je denken: de abdijtuin was leuker dan die vergadering.

(En na de woorden volgt er iets met een dekentje, denk je.)

08 maart 2015

Een tuin

‘Deze plek kende ik nog niet. Zo mooi.’
‘Ja, de tuin hoort bij de abdij. Veel mensen weten niet dat de tuin hier is en dat je er zomaar in kunt.’
‘Ik had me al vaak afgevraagd, daar aan de andere kant van de muur, hoe het er hier uit zou zien. Het is mooier dan ik verwachtte. Als je van hier een foto zou maken, zouden veel mensen niet weten dat deze plek hier is, en niet in een ander land.’
‘Zullen we hier even gaan zitten?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Als de druiven daar weer rijp zullen zijn, is het nog heel anders hier.’
‘Ik moet nog altijd antwoorden op je vraag. Het komt, maar ik moet nog even wachten. Tot alles in mijn hoofd een beetje is gaan liggen. Tot het klaar is om te antwoorden.’
‘Het zal wel komen wanneer het komt, ik kijk er al naar uit.’
‘Je vraag overviel me een beetje. Op een aangename manier. Ik had het niet verwacht. Alsof het te mooi is, of zo. En dan wil ik met het juiste hoofd kunnen antwoorden.’
‘Je bent grappig. Laat me ook niet te lang wachten.’
‘Nee, zeker niet.’
‘Ik moest nog denken vanmorgen aan die keer toen we naar het museum waren geweest. Met dat rare station.’
‘Ik heb nog foto’s van die dag. Je was verdrietig toen we terug op weg naar huis waren.’
‘Ja, dat was zo.’
‘En ik wist niet goed wat ik moest zeggen, of ik wel iets mocht zeggen.’
‘Ik zou die foto’s nog wel eens willen zien.’
‘Ik breng ze wel mee.’
‘Misschien kunnen we het ooit nog eens doen. En dan nog beter. Met alle tijd.’
‘Is dat ook een vraag?’
‘Misschien.’
‘Dat jongetje is wel grappig daar, met die stenen. Hij zou ze denk ik liefst allemaal een voor een verleggen, als ze niet zo zwaar zouden zijn.’
‘Die papa is er niet helemaal gerust in. Hij wil het wel toelaten, maar hij is ook een beetje bang, denk ik.’
‘Het is alsof dat jongetje zegt: kijk, alles kan nog, maar kijk vooral.’
‘Zou jij dat ook gedaan hebben als klein jongetje?’
‘Dat met die stenen wel, dat met dat kijken niet, denk ik.’
‘Waarschijnlijk.’
‘Als we nog eens gaan, kunnen we dat ticket eerste klas gebruiken dat ik gekregen heb.’
‘Wil je dat voor ons gebruiken?’
‘Ik wachtte al een hele tijd op een feestelijk idee. En nu is het er.’
‘Was dat dan al een antwoord?’
‘Misschien was het een vraag.’
‘In dat geval is het nu wel tijd voor koffie. Eigenlijk.’
‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen.’

07 maart 2015

Trage verhalen die weerkeren

Verhalen in gesprekken. Uitgesproken, en soms niet.

Hoe mensen elkaar proberen te bereiken. Hoe ze elkaar zoeken. Hoe ze het zo graag zouden willen. Geen woorden vinden,  het niet aandurven om woorden te zoeken en te vinden voor wat ze zouden willen, als ze het zouden aandurven iets te willen. Voor wat ze verlangen. Hoe groot dat soms is. En hoe klein het falen. Hoe wat ze zouden kunnen vinden zo dichtbij is, misschien wel. Hoe ze naast elkaar liggen, zwijgend. Niet bereikt. De pijn verbeten. Misschien zou je enkel een laatste drempel over moeten. Niet meer. Maar kun je dat alleen maar samen doen. En met de tijd die nodig is. En dat het dan niet gebeurt.

Hoe je soms je eigen drempels over moet, als je dichter bij een ander wilt komen. En hoe dat de enige weg is. Je littekens, en waar ze voor staan. Het onvermogen. En hoe je zou willen dat het anders was. Niet dat het erg is. Niet dat het onoverkomelijk is. Niet dat het bijzonder is. Het is. En het is niet anders. Meer niet.

Hoe je probeert te praten. Hoe je woorden zoekt om dat te zeggen wat er echt toe doet. Hoe je de woorden niet durft naderen. Hoe het woord dat je gebruikt iets anders betekent voor die ander. Hoe je naast elkaar heen gaat, rakelings, maar toch. Hoe je niet weet of je het nog eens zou willen proberen. Of toch.

Hoe je huid je in de steek laat. Of net niet. Het is maar hoe je het bekijkt.

Hoe je je afvraagt of iemand je ziet. En niet helemaal weet of je dat mag willen.

Hoe mensen elkaar zien, of proberen te zien. Hoe ze kijken, eindeloos kijken, om te kunnen zien. Hoe ze soms niet zien, niet kunnen zien, niet willen zien. Hoe ze te veel van een ander zien, en zich daardoor verliezen, net te veel of net te weinig. Hoe ze te weinig van een ander zien, en daardoor in zichzelf blijven. Hoe ze willen zien, om veilig te zijn. Hoe ze gezien willen worden.

Hoe mensen kijken naar de grammatica van de aanraking. Wat ze doen met hun zinnen. Hoe ze verdwalen in hun afstand tot elkaar.

Hoe mensen er later over zouden willen praten. Hoe ze alleen zouden willen horen: ja, zo was het. Hoe alleen de woorden zouden kunnen bevestigen wat er was, buiten de woorden.

Hoe je worstelt met je schaamte, terwijl je je verhaal vertelt. Hoe je weet dat de dingen hun gewicht zullen verliezen, enkel en alleen omdat ze uitgesproken zijn. Hoe je weet dat het daarna beter zal zijn.

Hoe mensen elkaar vragen: wat heb je gezien in haar, in hem? Hoe ze nadenken, en ineens vaststellen dat ze niet goed weten wat te antwoorden. Het was er. Ze herinneren het zich. Maar wat ze gezien hebben, toen, het lijkt een beetje te verpulveren, zodra de woorden dichterbij komen.

Hoe mensen elkaar vragen: kun je iets zeggen over je verlangen? Hoe klein ze zijn in de aarzeling die daarna volgt.

Hoe de plotse ontroering je kan overvallen. Je vertelt over iemand, na zoveel jaren. Iemand die, ondertussen al zoveel jaren.

Hoe de plotse verwarring je kan overvallen. Je denkt aan iets, aan iemand, na zoveel jaren. Iemand die, en iets dat, toen.

Hoe mensen elkaar verliezen. Ergens onderweg. En altijd hadden gezegd dat niet te zullen laten gebeuren. Sommigen zeggen dat het niet erg is. Dat het is zoals het is, zoals het gaat. Anderen zeggen dat ze weten dat men dat zegt, dat het is zoals het is, zoals het gaat, maar dat het voor hen anders is. Zij zijn niet goed in verliezen. Misschien wel in missen, maar niet in verliezen. Het heeft iets te maken met een thuis. Het heeft iets te maken met blijven. Ze weten het allemaal wel. Maar heel erg veel verandert dat niet, uiteindelijk. Vermoeden ze.

05 maart 2015

Wiebelhoofd

De dagen waarop je merkt dat de dikke sjaal een beetje te dik begint te worden.

Doet je denken aan de dagen waarop je vroeger vroeg: mag ik al een korte broek aan?

Wonderlijke maanluchten. Je staat vol verwondering te kijken.

Thuiskomen, door het raam staan kijken, en je afvragen: stond die boom daar al vanmorgen?

Na nog lang doorwerken onder het dekentje. Helemaal toe aan een romantische film. En ja, er is er een. Je ziet alles al vanaf minuut één, je weet wat er zal gebeuren. En toch blijf je plakken. Watje.

Een andere dag. Ook na lang doorwerken. Je pikt in, ergens bijna halverwege in de film. Ook romantisch. Jui! Maar veel beter dan die van de vorige dag. Met open mond kijk je naar die actrice. Wat is ze ontwapenend goed. (Misschien moet je haar even bellen: zin om een koffietje te gaan drinken?)

De struiken dicht bij je huis. Je ziet de knoppen. Het ontroert je hevig. Je schrikt zelfs een beetje.

Er gebeuren allerlei spannende dingen in je droom. Stel je vast.

Ergens diep in de nacht. Bijna ochtend eigenlijk. De telefoon gaat. Half versuft loop je er naartoe. Als je eindelijk op de juiste knop hebt geduwd, is de lijn weg, of heeft iemand ingehaakt (na het horen van jouw stem?). Nadien passeren nog allerlei rampscenario’s door je hoofd, met alle mensen die je hadden kunnen bellen.

De mevrouw tegenover je in de trein praat in haar telefoon. Of eigenlijk in zo’n microfoontje ergens naast haar mond. Ze praat dus eigenlijk gewoon recht voor zich uit. Zo hard dat men ook zoveel plaatsen verder nog alles woord voor woord kan mee volgen. En het gaat maar door, de hele treinrit. Zelfs geen aanstalten tot schroom.

Je maakt een afspraak voor een onderzoek. Nu je een grote mens bent geworden, is het blijkbaar ook tijd voor een grote controle van allerlei kleine dingen. (En binnenkort ook nog een dagje naar het ziekenhuis voor die controle, en later nog een andere, huidgewijs. Het zijn weer die weken van het jaar. En die gaan ook gewoon weer voorbij.)

Verwarrende gedachten. Mensen bewegen door je hoofd. Het is alsof je ziet met je huid. In je hoofd dus. Beetje ingewikkeld.

De mevrouw in de winkel doet je aan iemand denken.

Op weg naar het concert denk je ineens aan iets dat je had moeten doen. Even helemaal in de war.

De mevrouw op het podium. Het jurkje dat ze aan heeft, doet een klein beetje denken aan iets met een kuiken. Een klein beetje veel eigenlijk. Het klopt niet helemaal, en daardoor klopt het net wel. Of zoiets. Ze praat veel, zegt ze. In een soort Engels. Ze zegt er wel bij dat haar Portugees perfect is. Niet geheel onlogisch. Maar wat een stem. Wat een aanwezigheid. Ze neemt het hele podium in. Die ene muzikant speelt geweldig, maar is niet echt een lolbroek. Hij heeft waarschijnlijk in zijn leven al één grap verteld. Ze praat dus veel, en vertelt elke keer waar het lied over gaat. De vriendin die bij je is, probeert naar het podium te kijken. In de rij net voor haar zit een man met een wiebelhoofd. Op het moment dat je denkt dat je best rechtsom kijkt, kantelt zijn hoofd naar rechts. Als je het dan maar linksom probeert, kantelt het weer naar links. En zo gaat het de hele tijd door. Kun je dat eigenlijk vragen aan iemand: meneer, kunt u iets minder wiebelen met uw wiebelhoofd? Gelukkig zorgt die wonderlijke mevrouw op het podium ervoor dat al je gedachten feilloos naar haar gaan. Net daarvoor heeft ze nog uitgelegd dat ze zingt, omdat ze dan als het ware met haar hand in jouw hart kan rommelen. Het klopt wel, enigszins.

Mooie verhalen.

Je ligt op de tafel. De mevrouw die naast je staat, maakt zich klaar om je rug te masseren. Die eerste seconde zijn haar handen altijd nog koud. Je doet je best om er niets van te laten merken.

In het journaal gaat het over “een man van bijna 50”. Je loopt weg van de afwas om te gaan kijken naar hoe dat eruit ziet, een man van bijna 50. Hij zou er dus minder oud uit moeten zien dan jij nu bent. Hij ziet er wel heel oud uit. Voor zijn leeftijd, of zoiets. Snel maar weer naar de afwas.

Je zou nog graag enkele dromen willen bestellen voor de volgende nacht. Waar moet je die aanvragen?

01 maart 2015

Zinnen zonder einde

(Zondagavond denken, als laatste van de dag, aangezien het ook het eerste van de dag was, dat je misschien nog wel een stukje kunt maken. Nog verdienstelijke poging om het stukjesquorum voor de week terug op een aanvaardbaar niveau te krijgen. Of zoiets.)

Zinnen waarvan het einde ergens in een duister is. Hoe zouden ze eindigen?


Ik zag je toen. En ik wou je iets zeggen, maar ik durfde niet. Nu probeer ik nog eens. Wat ik al lang wilde zeggen, is…

Ik denk dat ik nu begrijp waarom je toen deed wat je deed. Nu zou ik anders reageren, misschien. Of misschien ook niet. Mijn armen waren te kort toen. Hoe zou jij nu zeggen wat je toen…

Waarschijnlijk kan het niet, of kan het niet meer. Maar ik zou eigenlijk graag hebben dat je nog eens…

Ik denk dat ik me schaamde, de hele tijd. Nu kan ik het eindelijk zo zeggen, ook in die woorden. En misschien heb ik wel helemaal geen reden om me te schamen. Misschien maak ik me onterecht zorgen, en ben ik zonder reden bang dat jij kwaad zult worden. Ik probeer dus maar. Wat er toen gebeurd is, is…

Dingen veranderen. Met het ouder worden kun je sommige dingen beter aanvaarden. Andere niet. Ik hoorde het ooit een goede vriend zeggen. Je wordt tegelijk milder, en hebt minder geduld voor onzin. Je leert vrede sluiten met jezelf. Maar het enige wat me nooit lukte, is…

Ik herinner me dat je me dat ooit zei, ergens diep in een donkere nacht. Het is altijd bij me gebleven. Waarschijnlijk herinner jij je daar niets meer van. Dat is niet zo erg. Als je me zou vragen wat ik me herinner van ons, dan zou ik misschien dat aanhalen. En als je zou vragen of…

Als het daarover gaat, en als ik eerlijk ben, dan moet ik zeggen dat het vaak voelt als falen. Ik zal wel altijd zeggen dat het goed gaat, en dat ik erover ben, maar eigenlijk is dat niet zo. Misschien heb je het gemerkt daarnet. Ik denk dat ik misschien wel altijd…

Dat ligt nu achter me. Het is raar, maar door wat er gebeurd is, ben ik meer geworden wat ik toen niet wilde zijn. En misschien is dat wel niet zo erg. Nu kan ik ook zien dat wat toen zo moeilijk was ook wel zin had, en tot iets goeds heeft geleid. Maar er is ook iets weg. Nu is het iets meer…

Het is niet zo gemakkelijk om het net aan jou uit te leggen. Maar soms denk ik dat er minder vertrouwen is nu dat die plek ook voor mij is. Ik aarzelde toen al, moest veel drempels over. Maar nu is het alsof…

Het overvalt me op een onbewaakt moment. Als ik moe ben. Of ook als ik begin te ontspannen. Dan zie ik iets, zo’n film als vanmiddag, en dan schiet ik ineens vol. Zit ik daar te janken als een klein kind. Midscheeps geraakt of zo. Alsof iets nooit overgaat. En dan denk ik: hoe zou het zijn als…

Eigenlijk ben ik nu blij dat de dingen toen zijn gegaan zoals ze zijn gegaan. Toen deed het veel pijn. En pas veel later besefte ik waarom ik de dingen liet gebeuren. Alsof ik het niet waard was, of zo. Maar het duurde lang eer ik dat alles doorhad. En nu denk ik dat het goed is dat…

Jij zei het me soms. En ik denk dat je het me veel vaker wou zeggen, maar dat je me wilde sparen. Of dat je wist dat ik het toch niet wilde horen. Je zag de dingen veel beter dan ik. Ik  ben wel blij dat je me niet liet vallen. Het was gemakkelijk om de schuld altijd bij een ander te leggen, maar dat was niet terecht. Nu weet ik dat ik niet had mogen…

Het gebeurde. Meer kun je er eigenlijk niet over zeggen. Jij had waarschijnlijk goede redenen om te doen wat je deed, en dat was voor mij niet anders. Misschien is dat wel genoeg, nu. Soms zou ik niet meer willen dan…

Het was zo mooi, toen we daar waren. En het is zo mooi, nu we hier zijn. Veel is anders, en veel ook niet. Wij zijn anders, en tegelijk toch meer onszelf dan toen. Ik kijk nog altijd graag, ook al zie ik andere dingen nu. En wat ik je toen vroeg, vraag ik nu nog eens. Denk je dat…


(Zinnen die zomaar in een nacht kunnen verdwijnen.)

Welnu

(Op een zondagochtend vroeg wakker worden, te vroeg, en denken: ik heb een stukjesachterstand voor deze week. Het onaangenaam knagende gevoel, enkele dagen al, van stukjesgemis. Niet eens goed weten wat je zou moeten schrijven, alleen dat.)

Verlangen naar lege plekken. Verlangen naar alles wat je zou kunnen zeggen en aanraken in lege plekken.

Dagen met veel verhalen van pijn en verlies. Ze komen allemaal samen in enkele dagen, zo lijkt het. En je zou willen, lege plekken, om nabij te zijn.

Verhalen die je te vertellen hebt. Met enig gevoel van schaamte. Maar iemand zegt je dat dat helemaal niet hoeft, integendeel.

De dingen die je te doen hebt. Soms probeer je ze, als kaarten, in een volgorde te leggen. Waardoor je ze kunt zien, een voor een. Als in een trager ritme.

Soms zou je ineens willen zeggen tegen iemand: doe dat niet, laten we beleefd zijn voor elkaar, en alleen maar luisteren. Misschien ben je ouderwets. Waarschijnlijk.

Geamuseerd naar iemand kijken. Beginnen rekenen. En denken: hij zou mijn zoon kunnen zijn. Voor alle zekerheid nog maar eens opnieuw rekenen. En glimlachen.

Het is al laat als je – eindelijk – de stapel kookboeken kunt bovenhalen. Bladeren, en zoeken. Wat zul je voor hen maken? Wist je het vorig jaar al niet zoveel dagen eerder? En is dat falen?

Een mooie brief krijgen. Uitkijken naar lege plekken. Om te kunnen antwoorden. En de hele tijd tot dat moment kunnen zien hoe het is, hoe je daar zit te schrijven.

Heel vroeg de fiets op. Naar de markt. Onderweg vaststellen dat je het briefje ‘MARKT’ met de boodschappenlijst voor de markt thuis op de tafel hebt laten liggen. Naast de andere briefjes. Zomaar herinneren dus, uit het blote hoofd. Het komt bijna goed.

Zoals steeds, tijdens het maken, nog minstens 27 keer in het kookboek kijken. IJs van mango. Je weet niet of je het wel kunt, maar het idee is mooi. Niet veel meer dan een uur nadat ja naar de markt vertrok al kunnen zeggen: het ijs van mango is klaar. Of beter: het zit in de diepvries.

En zoals elk jaar is er iets dat je ontregelt en tegelijk een gevoel van thuis geeft. Terwijl je probeert alle boodschappen te doen, en daarna alle gerechten een voor een voor af te werken, en tussendoor ook nog het huis opruimen, en de hele tijd merken dat al die dingen niet echt perfect, maar misschien goed genoeg zullen zijn.

Die avond komen ze binnenwandelen. De tafel staat klaar. Je zegt: laten we eens een fles bubbels openmaken. (Wild!) Ze gaan zitten, en alles valt in de plooi. Je kijkt naar hen, en denkt: wat ben ik gelukkig.

De stilte na het feest. Je bent meer moe dan je had verwacht. Alles nog rustig aan kant zetten, de tafel moet nog leeg. Om een of andere reden wil je het opruimen na het feest altijd alleen doen. Je wilt kunnen nadenken, terwijl je de dingen wegzet. In jouw ritme.

Wakker worden met een deuk in jezelf, of zoiets.

Vroeg weg, voor een lange dag.

Je kijkt, en denkt, en probeert op alles te letten.

De verhalen. Die blijven bij je.

Een mooie vrouw zegt je dat jouw stopwoord het woord ‘welnu’ is. En dat je dus een beetje archaïsch bent, blijkbaar. Je denkt dat je daar wel mee kunt leven, denk je, verlegen.

Thuiskomen, en proberen voorbij de deuken te denken. Die nog even negeren. Snel nog eten maken. Daarna snel nog de mega-afwas van de avond daarvoor doen. Snel nog enkele klussen doen. Tussendoor blijven dromen van het stukjesgevoel. Om uiteindelijk vast te stellen dat het niet zal lukken. Morgen wel, als eerste van de dag, en misschien ook wel als laatste.

Verhalen van verlies.

(Alleen het schrijven. Wat je voelt in je vingers, en hoe het zich verspreidt in je lichaam. Alsof je ze even kunt zien, de plekken van het helen.)