16 september 2006

Altijd iemands vader altijd iemands kind

"Altijd iemands vader altijd iemands kind." Het is een zin uit het mooie lied Duizend soldaten van Willem Vermandere. De Eerste Wereldoorlog is erg dichtbij in de Westhoek. Het is goed om er te komen, en op zoek te gaan naar de verhalen die er blijven hangen, als geesten. Je voelt de doden.

Ik moest er weer aan denken voorbije zomer, toen ik in het nieuws het bericht hoorde dat in Groot-Brittannië nu, eindelijk, 306 Britse soldaten die in de Eerste Wereldoorlog werden geëxecuteerd wegens desertie of lafheid in ere zullen worden hersteld. Dagenlang bleef dit in mijn hoofd hangen. Ik las de verhalen van familieleden van de doden, die jarenlang hebben gevochten om de naam van hun verwanten te zuiveren.

Ik probeer het me sindsdien voor te stellen, maar het lukt me niet. Hoe verknipt moet een politiek systeem zijn om hiermee zo lang te wachten? Hoe opgefokt door een of ander gruwelijk macho ideaal over 'eer'? Hoe zelfgenoegzaam is een staat die ervan uitgaat dat haar leger onfeilbaar is? Hoe klein is het als jarenlang het verschrikkelijk lot van jonge mannen die letterlijk in de hel terechtgekomen waren wordt ontkend, enkel en alleen omwille van een of ander verondersteld hoger staatsbelang?

Deze jonge mannen waren het slachtoffer van wat men nu 'shell shock' noemt. Met alle verbeeldingskracht die een mens heeft, is waarschijnlijk nauwelijks te bevatten hoe het leven moet geweest zijn in de loopgraven. Dag na dag duizenden zinloze doden, en dat voor telkens enkele meters terreinwinst of -verlies.

Elke keer opnieuw kijk ik naar de foto van 'private Harry Farr'. Twee jaar in de loopgraaf in de Slag om de Somme. En dan flippen. En na een zogenaamde rechtszaak van de Krijgsraad van amper twintig minuten worden doodgeschoten. Het waren zijn eigen makkers die moesten schieten. De executie was bedoeld om een voorbeeld te stellen. Hij weigerde een blinddoek, en keek hen recht in de ogen.

Zijn familie die achter bleef kreeg geen weduwenpensioen. Ze werden uit hun huis gezet, en moesten tot nu met de schande leven. Volgens de normen van het gangbaar denken was wat Farr had gedaan een 'schande', en daarvoor moesten anderen dan ook nog eens de prijs betalen. Alsof de oorlog op zich al niet absurd en huiveringwekkend genoeg was.

Ik probeer me de mensen 'in high places' voor te stellen die al die jaren hebben geweigerd om in te gaan op de vragen van de familieleden van deze 306 mannen. Hoe ze aan hun bureau zitten, in een streepjespak. Ze kijken ernstig voor zich uit, vinden van zichzelf dat ze zich alleen met staatszaken bezighouden en met de belangen van The Empire. Er mag vooral geen fout toegegeven worden, nooit, want dat zou een teken van zwakte zijn. Alleen mannen kunnen zo achterlijk zijn...

Ik had graag het verhaal van Harry Farr gehoord, in zijn eigen woorden, met zijn eigen stem. Zonder zijn uniform. Ik zou hem graag een hand gegeven hebben. En dan naast hem zitten op een bank, ergens in het landschap van de Somme. Er zijn daar evenveel geesten als in de Westhoek.

Geen opmerkingen: