21 februari 2008

De rimpeling


‘Ga je even zo staan?’
‘Bedoel je zo?’
‘Ja, en je arm een beetje meer zo.’
‘Het is grappig hoe je daar staat. Misschien bekijk ik jou nu wel meer dan jij mij.’
‘Van hier lijkt het alsof ik helemaal achter dit fototoestel kan verdwijnen.’
‘En zie je dan ook meer?’
‘Ja, ik zie meer.’
‘Dat zeg je altijd, dat je meer ziet.’
‘Soms vraag ik me af of het toestel met me mee kan denken. Of het zo zou kunnen kijken zoals ik de dingen zie.’
‘Ik kan me alleszins moeilijk voorstellen dat jij al die dingen in mij of aan mij ziet.’
‘En toch is het zo.’
‘Kom je er nu ook bij?’
‘Bijna.’
‘Durf je eigenlijk wel?’
‘Ja hoor. Dat denk ik toch.’
‘Ik denk dat je toch liever kijkt.’
‘Misschien wel, het zou kunnen. Maar nu kom ik naar je toe. Ik heb dit apparaat hier goed ingesteld. Er is telkens genoeg tijd om goed te gaan staan.’
‘Je bent wel grappig. Je lijkt zo klein nu ineens.’
‘Zo voel ik me ook.’
‘Misschien moet je alleen maar ademen. Je adem worden.’
‘Je bent mooi, ook van dichtbij. Hier zo, die lijn hier, om maar eens iets te zeggen.’
‘Daarnet bedacht ik ineens: hier wil ik wel altijd staan, op een of andere manier.’
‘Ik ben zo ver nog niet, denk ik. Het is moeilijk om niet te kunnen kijken. Ik probeer mezelf daar te denken en dan naar hier te kijken.’
‘Misschien moet je dat wel niet doen. Misschien moet je alleen van hier kijken, alsof je alleen maar hier zou kunnen zijn.’
‘Ik zou willen dat er iets van de lijnen overblijft. Dat je nadien iets zou kunnen zien waarvan je weet: dat moest zo zijn, het kon nooit anders geweest zijn.’
‘Misschien zijn die lijnen alleen maar de tijd.’
‘Maar ook dan nog zou je kunnen denken dat de tijd naar die lijnen heeft toe geleefd, niet ervan weg.’
‘Ja, dat zal wel…’
‘Het zou toch beter voelen zo, of niet?’
‘Misschien is het wel helemaal niets. Jij lijkt altijd te zoeken naar een verhaal. Naar een zin. Alsof de dingen steeds ergens vandaan komen en ook weer ergens naartoe gaan. Misschien is het wel niet zo.’
‘Misschien heb je wel gelijk.’
‘Misschien zijn we de hele tijd een momentopname. Het ene moment had er natuurlijk niet kunnen zijn zonder het moment daarvoor, maar het is er tegelijk ook niet mee verbonden.’
‘Het zou kunnen. De vraag is dan niet of de foto op de mens lijkt, maar wel of de mens op de foto lijkt.’
‘Neem me nu maar hier vast voor de volgende foto.’
‘Hier zo?’
‘Ja. Zo is het goed. En nu moet je wachten.’
‘De foto’s moeten wachten, denk ik.’
‘En als je nu zo draait, dan neem ik je nu daar vast. En zo blijven we nu. Zolang het duurt.’
‘Zolang het duurt.’
‘Je ademt al anders, luister maar.’
‘Ja, het is waar. Het is niet zo moeilijk.’
‘Ik voel me eigenlijk toch rustiger als jij hier staat.’
‘Het voelt aan alsof ik hier al heel lang sta. Misschien moet je wachten op de vrijheid.’
‘Als de wind over het water gaat, ontstijgt het water een beetje aan zichzelf. Zonder zichzelf los te laten. Misschien is dat ook vrijheid.’
‘Zou je dan ook kunnen zeggen dat een rimpel net als een rimpeling een vorm van vrijheid is?’
‘Laat me eens goed kijken naar de jouwe, en dan zal ik het je weten te zeggen.’
‘Die rimpels hier lijken me al heel vrij.’
‘En die rimpels daar kunnen komen en gaan, misschien zijn zij wel vrij.’
‘Ik denk dat we nu even zo moeten kijken, dat hebben we nog niet gedaan.’
‘Als we nu alleen maar kijken, worden we misschien ook anders gezien.’
‘Ja, laten we dat proberen.’

Geen opmerkingen: