13 februari 2008

Flarden



Vooraan in het boek dat ik pas uitgelezen heb, staat een mooi citaat van Michel de Montaigne: “Wij bestaan allen slechts uit bontgevlekte flarden die zo los met elkaar zijn verbonden dat elk ervan voortdurend fladdert zoals hij wil; daarom bestaan er evenzovele verschillen tussen ons en onszelf als tussen ons en de anderen.”

Het citaat sluit aan bij een gesprek dat we vorige week nog voerden. Via verhalen en rituelen onderhoud je de gedachte dat je zelf een soort stabiele identiteit zou hebben. Elke dag opnieuw vertel je over jezelf, tegen anderen, en zo ook tegen jezelf, verhalen die suggereren dat je min of meer één bent. Je zou kunnen vermoeden dat je kunt zeggen waar je begint en waar je eindigt. En voor de goede orde, voor het dagelijks intermenselijk verkeer en voor je mentaal evenwicht ga je ervan uit dat dat voor een ander ook zo geldt. Als je iemand anders tegenkomt, herken je die meestal wel. Als je die ander uit elkaar zou halen in een eindeloze reeks details, die je stap voor stap weer zou moeten reconstrueren om te weten wie het is, zou je al snel de weg kwijt zijn.

Maar wat zie je als je naar de spiegel kijkt? Wie zie je? Soms zie je jezelf, en soms zie je iemand waarvan je vermoedt of redelijkerwijze kunt aannemen dat je het zelf bent. Of alleszins dat je diegene bent die de ander zou herkennen als de persoon die jouw naam draagt. Soms voel je je immers één met jezelf. Je voelt je sterk. Je voelt hoe je gedachten op een heldere en doelgerichte wijze door je heen gaan. Je voelt hoe je dingen zou kunnen doen, met resultaat. Je geest loopt netjes over in je lichaam, en omgekeerd. En al die dingen zie je in de spiegel, waar alle stukken van de puzzel netjes in elkaar gelegd zijn. Maar soms is het helemaal niet zo. Misschien ben je moe of bang of onrustig. Er is alleen een soort vervreemding. Het kan zijn dat je het gevoel hebt dat je jezelf ergens diep in jezelf hebt teruggetrokken. Achter een glazen wand of een sluier. Praten of dingen doen of aangeraakt worden door een ander, ze kunnen ertoe leiden dat je weer naar de voorgrond komt. Het kan ook zijn dat de stress in je lijf zit, waardoor je naast jezelf lijkt te staan. De verschillende spiegelbeelden zijn eigenlijk allemaal ‘normaal’, ze komen allemaal voor in de loop van zeg maar een week.

Het beeld van de flarden lijkt erg dicht bij een waarheid te komen, als je in diezelfde week ook naar binnen zou kijken. Stel bijvoorbeeld dat je een uur lang alles zou kunnen registreren wat er in je hoofd omgaat. Alle gewenste en ongewenste dingen, alle logische en alle irrationele dingen, alles wat je begrijpt en alles waarvan je niet weet (of wilt weten) wat het is. Als men je zou vragen om te vertellen wat je dat uur gedacht hebt, dan komt er waarschijnlijk een min of meer geordend verhaal. Er zou een soort lijn in zitten. En bewust of onbewust zou je een selectie gemaakt hebben van wat wenselijk is en niet voor het beeld van jezelf.

Als je in datzelfde uur naar jezelf zou hebben gekeken, als naar een innerlijke spiegel, zou je die flarden gezien hebben. Stel dat je dat uur in een gezelschap was. Je kijkt naar de anderen. Oude verhalen duiken weer op in je hoofd. Aantrekking en afstoting, subtiele of minder subtiele verlangens, ze doorkruisen wat je misschien geconcentreerd en open probeerde te doen. Als je samen bent met iemand die je al lang van dichtbij kent, al of niet in een liefdesrelatie, wordt het nog veel complexer. Als je later terugkijkt naar bepaalde momenten kun je moeilijk geloven dat jij het was.

Het is niet altijd even gemakkelijk dat wat beweegt net onder je eigen oppervlakte te aanvaarden als een deel van de eenheid. Je wilt zo graag iemand zijn, iemand die bepaalde kenmerkten heeft, die op een bepaalde manier in het leven staat en de dingen bewust of met een zekere wijsheid doet. Maar je weet dat het niet helemaal zo is. Je voelt het op de momenten waarop je heel moe bent. Het lijkt dan soms alsof er een zekere weerstand wegvalt. De gangbare innerlijke controlemechanismen – of het een wegwijzer of een politieagent is maakt even niet zoveel uit – lijken te verslappen. En je voelt hoe er dingen naar boven schuiven die daarvoor netjes buiten beeld bleven. De flarden zijn anders geschud.

Het idee van een stabiele eenheid is erg aantrekkelijk. Je zou soms willen kunnen voorspellen wat je zult doen in een bepaalde situatie. Je hoopt op een vorm van moreel handelen wanneer het erop aankomt. Je hoopt dat je door een overtuiging, door meditatie of innerlijke training of wat dan ook het juiste zult doen. Je hoopt dat je wanneer je ooit in een of andere crisissituatie komt spontaan vanuit een morele reflex zult handelen. Je hoopt dat wat je daarvoor hebt proberen te leren aan jezelf zal renderen. Je hoopt dat je in een ultieme situatie de innerlijke moed zult hebben om die daad te stellen die de moreel juiste is. Maar je weet het niet zeker, je weet het nooit zeker.

Je hebt jezelf in al die spiegels bekeken, en dan voel je aan jezelf. Zelfs als je probeert zoveel mogelijk innerlijke rust na te streven voelt je lichaam toch elke dag een beetje anders aan. De ene dag is het soepel en sterk, de andere dag is er alleen pijn. De ene dag voel je je alleen maar lelijk, de andere dag zou je het kunnen verdragen dat iemand zegt dat je mooi bent.

Gewoon kijken naar de flarden, zonder te oordelen, zonder de drang om al te nadrukkelijk één beeld te boetseren, soms lukt het al een beetje. Soms lukt het de intuïtieve angst voor wat een versplintering zou kunnen lijken rustig opzij te leggen. Misschien kunnen er vier seizoenen in een seconde zitten. Misschien is die onbepaaldheid wel de enige zekerheid.

Geen opmerkingen: