10 februari 2008

Tot waar de zon

Een tussenstop. Een tijd tussen. Wachten dus. Ik neem de rode bank op het perron. De voormiddagzon omarmt me. Dit zou mogen duren. Er komt een trein tussen mij en de zon. Hoe snel de ruimte rondom mij afkoelt. De zon is nog voorwaardelijk. De grond heeft de warmte nog niet opgeslagen. Het is wachten op de trein die weer vertrekt.

De beelden van wat er was, de dagen ervoor. Voor nu. Soms komen ze snel. Soms komen ze niet. Vandaag komen ze traag. Zoals ik las: er is een verschil tussen de binnen- en de buitentijd. Buiten jou gaat de tijd steeds vooruit, is er eigenlijk geen verbinding tussen nu en het verleden. In de binnentijd, in jou, is er geen scheiding. Alle beelden lopen steeds door elkaar.

Er wordt gebeld. Er staat een oudere man voor de deur. Hij lijkt een zwaar leven in zich te hebben. Hij verontschuldigt zich voor het storen. Maar hij is in dit huis geboren. In 1941. En hij wou zo graag nog even zien of het huis er nog was. Hij kijkt de gang in, en dat is blijkbaar genoeg. Ja, dat is de trap. Het huis is er dus nog. Hij bedankt me, en vertrekt weer.

Je bent steeds onvoorbereid. Soms is er dat ene moment. Je hoort een stem, je leest een woord, of je ziet een beeld. En ineens ben je terug. Daar waar je niet vermoedde dat je nog terug zou komen. In de televisieserie zit de vrouw op de grond de tegeltjes te tellen. Iets in de winkel bracht haar terug bij een verdriet. Alleen een mechanische activiteit kan haar plotse onrust onder controle houden. De vrouw naast haar reconstrueert wat er gebeurde, wat naar wat verwees, en wat te heftig is om te voelen. En ineens is er een doorgang naar wat niet mocht gevoeld worden. Het is de oerkreet van pijn. En er is een doorgang.

Het feest is voorbij. De gasten zijn weg. Het huis voelt zoals het alleen kan voelen na een feest. Ik doe de gordijnen dicht. Ik ruim de resten op. Heel zachtjes. Nauwelijks de grond rakend beweeg ik door de kamer. Nog even moet ik hier blijven. Nog even wachten op het volgende deel van de nacht.

Wakker worden en het licht al zien. Verbaasd dat ik toch nog geslapen heb. Eerder was ik wakker geworden. Nog in het donker. Met tegenzin opgestaan. En daarna terug de warmte bezit voelen nemen van mijn lichaam. Al preventief teleurgesteld over de slaap die wel niet meer zou komen. En dan wakker worden. Komend van ver. En het licht.

Hoe je je dankbaar kunt voelen. Dankbaar voor de tijd. Die voorbij ging zonder dat je het merkte. Alleen maar praten. Urenlang. En nog maar net begonnen. Het is een voorrecht de tijd te delen. Het maakt je klein.

Weer onderweg. De reflectie in het raam van de bus. Is ook het beeld een jaar ouder geworden? Of is alleen het beeld een jaar ouder geworden? Bijna ongezien maakt een trage rust zich van me meester. De hele dag al was ze binnen handbereik. Ze verblijft ergens onder het schouderblad. Dit bewegen mag duren.

De vrouw in de metro vraagt waar de groene vlag voor staat. Want ze heeft op televisie ook een groene vlag gezien, en wil weten of het dezelfde is. Binnen de minuut begint ze te vertellen. Een levensverhaal tussen enkele haltes. Soms is er te veel lawaai en ontsnappen enkele zinnen. Dan knik ik maar. Ze stapt weer op.

We duwen de infuusstandaard door de gang. Hij is topzwaar. Er zijn vijf wieltjes aan. Hij gaat niet zo goed vooruit. Een van de wieltjes is licht recalcitrant. Daarom duw ik maar. Van hier tot daar. En later weer terug.

Ik zit op het perron. Een ander perron. Een andere rode bank. En toch dezelfde. Op deze plek schijnt de zon nog net op mijn gezicht. Terwijl ik hier zit schuift de zon langzaam weg. Daar achter dat dak. De wegglijdende zon trekt zich terug uit mijn gezicht.

Soms ruim je totaal onverwacht een kleine plek van het huis op. Dozen vol woorden. Je kunt er even met je handen doorgaan. Zoals door je haar. Zoveel momenten even bevroren in de tijd. Ze bewaren zichzelf.

Dezelfde plek waar weer gewacht wordt. Nu op weg terug. Op het andere perron staat een koppeltje te zoenen alsof hun leven ervan afhangt. Van daar moet de trein gaan komen. Het licht kantelt. De overweldigende kleuren van de ondergaande zon. Daar is dus de zee. De kleuren laten alleen tederheid over.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

.

Het was 1941.
En bijna lente.

De oorlog bezette de Kempen.
En toch werd er een jongetje geboren.

Het zou altijd
een jongetje blijven.

.