24 januari 2009

Waar zijn de kinderen?

Het zou een gewone vrijdag worden. Tot de berichten binnen kwamen sijpelen. En hoe je dan nog verder moet werken. Hoe je woordverlamd wordt. En hoe alles verder in dat lichaam gebeurt. Hoe het begint te trillen. Hoe het in elkaar krimpt, zoals je je wangen naar binnen kunt zuigen. En je adem en je stem overneemt. Misschien hou je je tranen binnen. Er zijn anderen. Er wordt hier gewerkt. Ergens is er pijn uitgestuurd. Als een hoge golf die ver het strand op gaat, tot voorbij het zandkasteel. Jij bent het zandkasteel. Je ademt weer trager, en er schuift iets van je af. Voor even. Tot het weer terug komt. En zo gaat het door.

Een dag later. In de winkel. Twee mannen voor mij. “In de krant lees ik dat het hele land in shock is. Ben jij dan ook in shock?” Er volgt een gesprek over dat het natuurlijk allemaal erg is, heel erg zelfs, maar dat het daarom nog niet direct het eigen leven beïnvloedt of verandert. Dat het misschien anders zou zijn als je toevallig een van die mensen zou kennen, maar aangezien dat niet het geval is, zal er niet wakker gelegen worden. En dat de dader waarschijnlijk wel weer snel vrij zal komen door procedurefouten. Ik ga snel de winkel weer uit.

Hoe kun je niet voelen? Hoe kun je niet proberen te voelen hoe het zou kunnen zijn als jij in de buurt was geweest? Hoe kun je geen verdriet voelen, enkel voor een ander? Hoe kun je het zomaar naast je neerleggen, enkel omdat het niet onmiddellijk met jou verbonden is, waarmee je lijkt te zeggen dat jij alleen het referentiepunt bent? Waarom is het zo moeilijk om al dat verdriet gewoon even door je heen te laten stromen, zodat het jou raakt, waarna je het weer verder kunt laten stromen? De vragen struikelen over me heen in mijn hoofd. Het is goed dat ik weer buiten ben, en gewoon de wind kan voelen. Nu praten zou niet goed zijn. Ik wil geen grote verklaringen horen. Geen duiding. Alleen aarzeling misschien, en veel stilte. Misschien wil ik heel even tussen mensen staan die niets zeggen, alleen maar zichzelf even naast zich neerleggen. In een traag ritueel. Tot ze doorwaadbaar zijn. En de wind vrij spel krijgt.

Waar zijn de kinderen nu? Ze weigeren in mijn hoofd te komen. Iets zou willen roepen. Ook al heeft iemand jouw adem doen zwijgen, ook al zullen je ogen niet meer kijken, ook al zullen de jaren je niet op jouw weg volgen, verdwijn niet. Het woord dood laat zich niet met hen versmelten. Ook al bewegen jullie niet meer, laat je ten minste dragen door al die armen die nu al die pijn zouden willen kunnen overstijgen, enkel en alleen om jullie nog bij de grens van het leven te houden. Maar ze zijn verder weg dan dat. Zal deze rouw hen nu ooit wel bereiken? Ze zouden het moeten kunnen voelen, daar waar ze zijn. Daar, in de dood, zouden ze minstens moeten kunnen getroost worden.

Verder in de dag. Ik loop de steile straat naar boven. De moeder is druk bezig haar auto schoon te maken. Haar twee kindjes staan op het voetpad mee te kijken. De stofzuiger staat naast de auto. Het snoer loopt naar binnen. Het kleine jongetje staat naast de stofzuiger. Hij ziet me komen. Hij strekt zijn armpje en houdt het snoer zo boven zijn hoofd, zodat ik er onderdoor zou kunnen gaan. De jongen komt ongeveer net boven mijn knie. Ik loop toch maar langs de stofzuiger heen, en we lachen naar elkaar. Eigenlijk had ik het toch moeten doen. Op mijn knieën naast hem onder het snoer door kruipen. Zou dan nog meer gelachen hebben?

In de zaal luister ik naar de geleerde uiteenzettingen. De professor heeft interessante dingen te vertellen, maar hij roept te hard. Even denk ik dat ik liever met de kinderen zou gaan spelen, waar ze ook zijn. Ik kijk rond, maar niemand heeft gezien dat ik dit dacht, wat wel beter is. Maar de onrust blijft ergens in mijn poriën hangen. Er moet gespeeld worden. Er moeten verhalen verteld worden. Waarna de kinderen in slaap kunnen vallen, hier dichtbij. En dan moet er gewaakt worden, en moeten alle monsters op afstand gehouden worden. Zo lang het duurt.

We lopen terug naar de trein. We praten over de ideeën die we heen en weer hoorden gaan door de zaal. Ineens zijn er veel woorden om er nog verder over door te gaan. En terwijl kijk ik of het jongetje er nog is. Hij zit binnen nu denk ik. Misschien zit hij wel te spelen met zijn zusje, terwijl zijn mama vanuit de keuken roept dat ze minder lawaai moeten maken.

3 opmerkingen:

Tricky zei

Mij raakt het in elk geval wél... en hoe! en ook weer nu ik jouw mooie woorden lees... soms zou ik misschien zelfs wel heel even niet willen voelen, maar niet te lang, en dan alleen die dingen die zo'n pijn doen als je ze door je lichaam voelt stromen... maar zo werkt het niet natuurlijk...
gelukkig maar misschien?
sterkte met het voelen...
tricky

Tricky zei

Mij raakt het in elk geval wél... en hoe! en ook weer nu ik jouw mooie woorden lees... soms zou ik misschien zelfs wel heel even niet willen voelen, maar niet te lang, en dan alleen die dingen die zo'n pijn doen als je ze door je lichaam voelt stromen... maar zo werkt het niet natuurlijk...
gelukkig maar misschien?
sterkte met het voelen...
tricky

Soet zei

"waar zijn de kinderen nu?"

de vraag blijft hangen
sterk