22 augustus 2010

Het groeit verder

In de spoorberm lijkt er zoveel leven. Planten, struiken, bloemen. Het groeit verder. Onverdroten. Alsof alles gewoon doorgaat. Misschien wil iets je troosten. Voor het leven zelf. Of zoiets.

Het boek valt lekker open. Het papier is glad. Je moet het af en toe even betasten. Alsof je de letters zou verkennen. Terwijl je even je ogen sluit.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Terwijl het leven verder gaat. De verhalen. De dingen komen. En voor je het merkt, is er iets voorbij. En wat overblijft, lijkt soms langer te duren.

Je zou stiekem willen dat die mensen iets minder lawaai maken. Of misschien dat ze met minder lawaai over allerlei lichaamsdelen en –functies praten. Het hoeft even niet. Er is niets mis. Het zullen wel goede mensen zijn. Evenzeer op de dool als jij. Ongetwijfeld. Maar de ruimte zou iets zachter mogen zijn. Denk je nog even.

Je zou willen verdwijnen in het ritme van de trein. Deze zoete trilling. Als een cocon. Terwijl het daarbuiten regent. Het zou lang genoeg moeten duren. Om van je schouders behoedzaam af te dalen. Tot het ver genoeg is. Zo lang duurt het nooit.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Soms komt het, jaren later. Met veel schroom. Meer dan nodig was, zo blijkt. Het maakt je een klein beetje rustig. En later ga je anders ademen. De volgende nacht lig je nog wakker. Van ontroering.

De zetel ligt lekkerder dan je zou willen toegeven. Waarom eigenlijk?

De dromen net voor het wakker worden. Soms zou je voor altijd aan die kant willen blijven. Soms niet. Je buik houdt wat onaangenaam was nog vast, tot ver in de dag. Alleen zoete druiven kunnen je dan nog redden.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Je kijkt naar de mensen die voorbij gaan. Misschien is het niet anders.

Er wordt hevig afscheid genomen op het perron. Tot de laatste beschikbare seconde dienen huid en huid elkaar zoveel mogelijk aan te raken. Nu het nog even lijkt te kunnen. Nog even, en dan zullen waterige ogen door het raam kijken. Misschien komt het toch nog goed.

Alsof de blokkendoos van je lichaam die ochtend verkeerd weer in elkaar gezet is. Zou dat kunnen? Je neemt de fiets. Om ver te rijden. Tegen de wind. Zo hard mogelijk. Je weet het nooit zeker of het zal lukken. Of de stukken ongemerkt weer in elkaar zullen passen. Het is een kwestie van geloof, denk je.

En alles wat niet uitgesproken wordt. Je blijft kijken, met alle zachtheid die je is gegund door de dingen. Je ziet alle mooie dingen, denk je. En toch. Toch is er iets dat niet klopt. Zoveel onvermogen, zoveel dat onvervuld blijft, denk je heel even. En de tijd gaat verder. Het zal waarschijnlijk anders zijn op oneven dagen. Denk je nog.

Je beweegt je ogen door de lucht. Aan deze kant zijn ze grijs, zwaar van zichzelf, misschien wel moe van het hangen. Aan die kant zijn ze ingehouden wit, voor een lucht van verzoenend blauw. Alsof ze je iets willen zeggen.

Je bent blij weer thuis te zijn. Op deze avond mag je niet te laat zijn. Er moeten nog dingen gebeuren. De week moet afgerond worden. Op de juiste manier. Met iets van traagheid. Zachte aanslagen voor de letters. Terugtrekkende stilte. Iets zou je moeten opnemen, en zachtjes neerleggen vannacht. Heel voorzichtig. Zodat je veilig aan de andere kant komt. Waar het weer opnieuw begint.

Geen opmerkingen: